ECLI:NL:GHARL:2020:9135

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
21-003596-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en voorhanden hebben van vuurwapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1985 en thans verblijvende in PI Rijnmond, was eerder veroordeeld voor mishandeling en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak van enkele tenlastegelegde feiten niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is schuldig bevonden aan mishandeling van een benadeelde partij op 10 oktober 2015 en het voorhanden hebben van twee gaspistolen en munitie op 19 november 2015. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op getuigenverklaringen en het proces-verbaal van bevindingen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van pijn aan het slachtoffer en het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens, wat een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van de samenleving vormt. Gelet op de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte, heeft het hof besloten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. Dit besluit is genomen met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003596-17
Uitspraak d.d.: 6 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 juni 2017 met parketnummer 18-720347-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Rijnmond - Hoogvliet Stadsgev. R'dam te Hoogvliet Rotterdam.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem onder 1 en 3 tenlastegelegde tot gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.A.S. Jansen, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 en 4 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij voornoemd vonnis ter zake van het hem onder 1 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 oktober 2015, te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] tegen diens keel/hals te slaan/stompen en/of onverhoeds bij de keel te grijpen en/of hard te duwen.
3.
hij op of omstreeks 19 november 2015, te [plaats2] , althans in de gemeente [gemeente] , een of meer wapens van categorie III, te weten twee, althans een gaspisto(o)l(en), merk: [merk] , type [type] , en/of munitie van categorie III, te weten 46, althans een aantal, knalpatronen en/of dertien, althans een aantal, centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman de verschillende voor verdachte belastende verklaringen bestreden. Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van letsel bij het slachtoffer, nu verbalisanten geen uitwendig letsel hebben waargenomen en het dossier geen geneeskundige verklaring bevat. Ten aanzien van het bestanddeel ‘het grijpen bij de keel’ bevat het dossier slechts één verifieerbaar bewijsmiddel, te weten de verklaring van getuige [getuige] . Cliënt heeft verklaard dat hij het slachtoffer met twee handen tegen zijn borst heeft geduwd.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Op basis van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen komt het hof tot de volgende reconstructie en wordt het volgende overwogen. [1]
Aangever [benadeelde partij] heeft op 10 oktober 2015 aangifte gedaan tegen verdachte wegens mishandeling, gepleegd op 10 oktober 2015, omstreeks 22:15 uur in [plaats1] . [2] Hij heeft verklaard dat verdachte hem tegen de hals op het strottenhoofd sloeg, waardoor aangever pijn voelde.
Getuige [getuige] heeft onder meer gezien dat de man (het hof leest: verdachte) aangever boven bij de keel greep. [3]
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat een getuige telefonisch is gehoord. De getuige wenste anoniem te blijven uit angst voor represailles. De anonieme getuige heeft gezien dat verdachte een grijpende-, dan wel slaande beweging maakte in de richting van de keel van aangever. [4]
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld. Uit de aangifte en getuigenverklaringen leidt het hof af dat verdachte een grijpende- dan wel slaande beweging heeft gemaakt tegen de keel/hals van het slachtoffer. Hierdoor heeft het slachtoffer pijn ondervonden. Het hof acht de verklaring van aangever, in combinatie met de verklaringen van getuigen betrouwbaar en zal deze ook voor het bewijs bezigen.
Het hof acht de verklaring van verdachte ter zitting in hoger beroep, dat hij het slachtoffer enkel met twee handen tegen zijn borst heeft geduwd, niet geloofwaardig.
Voorts is het hof van oordeel dat het slaan tegen de keel/hals naar algemene ervaringsregels kan leiden tot pijn, hetgeen aangever in onderhavige zaak ook heeft aangegeven.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit, nu verdachte enkel defecte onderdelen van twee alarmpistolen voorhanden heeft gehad. Verdachte erkent dat hij munitie voorhanden heeft gehad.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de wapens
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte enkel defecte onderdelen van twee alarmpistolen voorhanden heeft gehad. Dat betekent volgens de raadsman dat nu verdachte geen werkend alarmpistool heeft kunnen maken van de onderdelen van die twee alarmpistolen, omdat het defecte onderdelen waren, verdachte van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op basis van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen komt het hof tot de volgende reconstructie. [5]
Uit het dossier blijkt dat op 19 november 2015 verbalisanten naar de [adres] te [plaats2] gaan om verdachte aan te houden. Verbalisant [verbalisant1] treft aldaar in de dakgoot van de schuur een plastic tas aan met voorwerpen, zijnde twee vuurwapens en een patroonhouder van het merk [type] . [6]
Uit het proces-verbaal van onderzoek wapen blijkt dat de twee onderzochte wapens vuurwapens zijn in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [7]
Conclusie
Het hof is van oordeel dat de aangetroffen semiautomatische gaspistolen, ook in onderdelen, naar hun aard wapens zijn waarmee kan worden geschoten. Dit oordeel blijft zo, ook al is het betreffende wapen door een defect op enig moment niet geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Het defect staat op zichzelf er niet aan in de weg dat het voorwerp kan worden aangemerkt als een wapen als bedoeld in artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie (vgl. HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3503). Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van de munitie
Met betrekking tot het voorhanden hebben van munitie is sprake van een bekennende verdachte. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat het hof met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2020.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapens van 16 december 2015, nummer PL0100-2015339228-15, opgenomen op pagina 90 e.v. van het dossier.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 10 oktober 2015, te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] tegen diens keel/hals te slaan of naar diens keel te grijpen.
3.
hij op 19 november 2015, te [plaats2] , althans in de gemeente [gemeente] , wapens van categorie III, te weten twee gaspistolen, merk: [merk] , type [type] , en munitie van categorie III, te weten 46 knalpatronen en dertien centraalvuur kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 10 oktober 2015 te [plaats1] schuldig gemaakt aan mishandeling. Door het handelen van verdachte heeft hij pijn toegebracht bij aangever en heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en verschillende soorten munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormen een onaanvaardbaar risico en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 1 oktober 2020 is ten nadele van verdachte gebleken dat hij eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd rechtvaardigen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof houdt echter in het voordeel van verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Mede gelet op deze overschrijding is het hof van oordeel dat volstaan kan worden met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren. Deze forse voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur teneinde de verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 6 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.A. Hartsuiker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, dossiernummer PL0100-2015382139 van de Politie Eenheid Noord-Nederland, District Fryslan, Basisteam Zuidoost-Fryslan, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 10 oktober 2015, pagina 42.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 25 november 2015, pagina 45.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, verbalisant [verbalisant2] , d.d. 25 november 2015, pagina 47.
5.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, dossiernummer PL0100-2015382139 van de Politie Eenheid Noord-Nederland, District Fryslan, Basisteam Zuidoost-Fryslan, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant3] , d.d. 19 november 2015, pagina 82.
7.Het proces-verbaal van onderzoek wapen, gecertificeerd vuurwapenonderzoek Bouman, d.d. 16 december 2015, pagina 89 en verder.