ECLI:NL:GHARL:2020:8704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.277.173
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over eindafrekening administratieve werkzaamheden en belastingaangiften tussen Jobra Accountancy & Consultancy B.V. en Laag en Middenspanning ID-INFRA B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Jobra Accountancy & Consultancy B.V. tegen Laag en Middenspanning ID-INFRA B.V. over een eindafrekening van administratieve werkzaamheden en belastingaangiften. Jobra had in 2018 administratieve werkzaamheden verricht voor ID-INFRA en had hiervoor een bedrag van € 3.917,10 inclusief btw gefactureerd. ID-INFRA weigerde echter verdere betaling, wat leidde tot een geschil over de aard van de facturen: waren het voorschotfacturen of een abonnement? De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van Jobra afgewezen, omdat niet was aangetoond dat het om voorschotfacturen ging. Jobra ging in hoger beroep, waarbij zij zich richtte op de tariefafspraak en de onderbouwing van haar vordering. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de vordering van Jobra, met name omdat de specificatie van de werkzaamheden en de bijbehorende kosten niet voldoende onderbouwd waren. Het hof bekrachtigde het eindvonnis van de kantonrechter, waarbij Jobra in de kosten van het hoger beroep werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.173
(zaaknummer kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 7795975)
arrest van 27 oktober 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Jobra Accountancy & Consultancy B.V.,
gevestigd te Braamt, gemeente Montferland,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Jobra,
advocaat: mr. J. Zeegers,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Laag en Middenspanning ID-INFRA B.V.,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ID-INFRA,
niet in hoger beroep verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen van 28 augustus 2019 (tussenvonnis tot comparitie) en van 11 december 2019 (verder: het eindvonnis) die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 6 maart 2020,
- de verstekverlening tegen ID-INFRA,
- de memorie van grieven met producties.
2.2
Vervolgens heeft Jobra de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

In opdracht van ID-INFRA heeft Jobra voor haar in 2018 administratieve werkzaamheden verricht en belastingaangiften verzorgd. Over februari tot en met november 2018 heeft Jobra haar daarvoor per maand, volgens de facturen:
“in mindering op werkzaamheden betreffende (die, hof) maand”, € 302,50 inclusief btw in rekening gebracht. Na een breuk tussen partijen eind november/begin december 2018 en opzegging door Jobra heeft zij op 12 december 2018 per saldo nog € 3.917,10 inclusief btw aan ID-INFRA gefactureerd voor 91 uren à € 60,00 per uur voor diverse werkzaamheden, wegenbelasting van € 304 en het opvragen van een kentekenbewijs van € 31,50, verminderd met tien betaalde nota’s van steeds € 302,50 inclusief btw. ID-INFRA heeft het bedrag voor de wegenbelasting en het kentekenbewijs (in totaal € 335,50) aan Jobra betaald, maar weigert verdere betaling.

4.Het geschil, de beslissing in eerste aanleg en de grieven

4.1
Deze zaak gaat over een eindafrekening aan een opdrachtgever.
4.2
Volgens Jobra betrof het een eindafrekening na voorschotfacturen, maar volgens ID-INFRA ging het om een abonnement voor de vast overeengekomen prijs van € 302,50 per maand.
4.3
Jobra vorderde bij vonnis betaling van € 4.169,96 (bestaande uit € 3.581,60 aan hoofdsom, € 105,20 aan rente tot 3 mei 2019 en € 483,16 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de € 3.581,60 vanaf 3 mei 2019 tot de voldoening en veroordeling van ID-INFRA in de proceskosten.
4.4
Na verweer van ID-INFRA en een comparitie van partijen heeft de kantonrechter in het eindvonnis het gevorderde afgewezen met veroordeling van Jobra in de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat niet was aangetoond dat het om voorschotfacturen in plaats van een abonnement ging en vond daarnaast onvoldoende onderbouwd dat Jobra meer werkzaamheden heeft verricht dan wordt gerechtvaardigd door de tien facturen van steeds € 302,50.
4.5
Tegen die afwijzing richt Jobra haar hoger beroep, speciaal gericht op de tariefafspraak.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

ontbrekende processtukken?
5.1
ID-INFRA begint haar mondelinge conclusie van antwoord bij de kantonrechter (zie het uittreksel uit het audiëntieblad) met de opmerking dat zij wil aanvullen op haar schriftelijke verweer. Dat schriftelijke verweer kan mogelijk slaan op haar e-mail van 5 februari 2019 aan Keurntjes (productie 3 bij inleidende dagvaarding), maar kan ook betrekking hebben op een afzonderlijke schriftelijke conclusie van antwoord. Het tussenvonnis geeft daarover geen uitsluitsel. Een afzonderlijke schriftelijke conclusie van antwoord zit niet in het door Jobra overgelegde procesdossier.
5.2
Volgens het proces-verbaal van comparitie heeft Jobra de (volgens haar: voorschot-) nota’s overgelegd zodat deze gevoegd kunnen worden bij het dossier. Deze blijken echter niet bij het overgelegde proces-verbaal gevoegd.
5.3
Het hof zou deze stukken bij Jobra kunnen opvragen, maar ziet daarvan af omdat ID-INFRA, gelet op de uitkomst van dit hoger beroep, daardoor niet in haar verdediging dreigt te worden geschaad.
voorschotfacturen?
5.4
De tien facturen van € 302,50 per maand vermelden steeds:
“in mindering op werkzaamheden betreffende (die, hof) maand”.
Daarnaast heeft Jobra in hoger beroep verklaringen overgelegd. Daarin vermelden:
[A] :
“ [B] (van Jobra, hof) zei (in 2017, hof) tegen [C] (DGA van ID-INFRA, hof) regel dan ook alles goed, want het kost mij extra tijd en jou kost het onnodig geld, want je weet, dat mijn uurtarief € 60,00 exclusief BTW is en ik dit doorbereken zoals afgesproken. [C] zei tegen [B] , dat weet ik, want dat heb je mij diverse malen verteld, maar dat heeft [D] mij ook al enkele malen verteld, maar je weet dat ik je volledig vertrouw en dat ik alle werkzaamheden die je voor mij doet volledig zal betalen, dus ook alle extra werkzaamheden.”
mw. [E] :
“Bij [D] troffen we (op 18 juni 2015, hof) [F] aan, die samen met [C] in [G] een bloemenzaak hadden, als ik goed herinner Florado Bloemen en daarnaast deed [C] ook leidingenwerk voor Liander.
(…)Even later vroeg [F] aan [B] of hij ook de werkzaamheden voor de bloemenzaak Florado Bloemen en voor ID Infra wilde doen en toen zei [D] dit al tegen [C] gezegd had en dat als [F] akkoord was hij er blij mee zou zijn. [F] vroeg ook hier naar de kosten, waarop [B] vertelde altijd met een maandelijks voorschot te werken en in principe jaarlijks een afrekeningsnota opstelde tegen het uurtarief van € 60,00 exclusief BTW. [B] zei ook alle voorkomende werkzaamheden altijd binnen zijn opdracht te rekenen, hetgeen [F] als normaal beschouwde en [D] bevestigde dit ook zo met [C] besproken te hebben, want zowel [D] als ik kennen [B] al heel
lang en kennen zijn werkzaamheden.”
[D] bevestigt de inhoud van dat gesprek van 18 juni 2015 en voegt daar aan toe:
“Na 18 juni 2015 heb ik diverse malen [C] gesproken en hoorde iedere maal, dat hij zeer tevreden was over [B] ; ik heb hem zelfs nog de vraag gesteld hij de prijs van € 60,00 per uur goed vond en zei dat hij zeer tevreden was, maar dat hij alleen nog een voorschotfactuur van [B] had gehad. Ook hoorde ik toen dat [B] regelmatig extra werk door [C] kreeg opgedragen, waaronder met de personeelsproblemen met de bloemenzaak, met opdrachtgevers die niet betalen wilden en vooral met de belastingdienst. [C] vertelde me diverse malen, dat [B] een gouden vent is en was zeer verbaasd wat [B] allemaal voor hem deed. Nog verbaasder was [C] dat [B] op eerste verzoek van [C] meeging naar de Liander vestiging in Alkmaar en op welke knappe wijze het verslag has opgesteld en uitgewerkt.
Op donderdag 21 december 2017 was ik samen met [B] bij notaris (…), waar van [C] en [F] later ook binnen kwamen vanwege onder andere de oprichting een besloten vennootschap voor [C] (kennelijk ID-INFRA, hof) en daarna zijn wij op uitnodiging van [C] gaan eten (…). Bij de notaris hoorde ik [B] een aantal malen tegen [C] zeggen, dat hij zijn administratie veel beter moest bijhouden en niet zoveel problemen moest maken, [B] zei die problemen oplossen kostten veel tijd en ten het uurtarief van € 60,00 kost jou dat veel geld. [C] zei tegen [B] , dat hij altijd tevreden was en dat hij soms met later betaalde dan de bedoeling was, maar dat hij altijd ervoor zorg zal dragen dat [B] al zijn uren dat hij voor hem werkt betaald zal krijgen zonder enige uitzondering. Ik weet niet of bij dat laatste [F] erbij was, want zij liep herhaaldelijk naar buiten om te gaan roken. [C] herhaalde vele malen welke extra werkzaamheden [B] voor [C] deed en maakte zelfs nog de opmerking, dat dit met duizenden euro's niet te betalen is. Later die dag zei [F] dat het voor [C] van levensbelang was dat [B] zoveel voor [C] deed.
In december 2018 hoorde ik van [C] dat [B] geen werkzaamheden meer wilde doen voor [C] (…)
[C] zei mij ook dat hij van Jobra nog een afrekeningsnota zou krijgen voor alle extra werkzaamheden waarop ik [C] gezegd heb, dat hij [B] altijd beloofd heeft alles te zullen voldoen en zodat de afrekeningsnota ook volledig diende te betalen.”
5.5
Uit de combinatie van de herhaalde factuurtekst
“in mindering op werkzaamheden betreffende (die, hof) maand”en de onweersproken gebleven schriftelijke verklaringen van [A] , mw. [E] en [D] leidt het hof in dit stadium (van de verstekprocedure) af dat partijen een uurtarief van € 60 per uur exclusief btw zijn overeengekomen, in rekening te brengen op basis van voorschotfacturen van € 302,50 inclusief btw per maand. ID-INFRA heeft wel aangevoerd dat Jobra al eerder vanaf 2015 drie jaar lang aan [C] zaak Florada Bloemen maandelijks een vast bedrag had gefactureerd zonder dat hij, [C] , ooit moest bijbetalen, maar uit de beide laatst geciteerde verklaringen volgt dat het toen en nu voorschotfacturen betrof. Dat [C] c.q. Florada Bloemen destijds geen bijbetaling behoefde te doen, zegt ook nog niet zo veel. Dat kan misschien omdat Jobra geen eindafrekeningen zond of omdat volgens die eindafrekeningen geen bijbetaling meer verschuldigd was. In ieder geval is het onvoldoende om aan te nemen dat Jobra over 2018 aan ID-INFRA geen eindafrekening meer mocht sturen. In zoverre slaagt het hoger beroep.
Daarmee komt dan de eindafrekening en de betwisting ervan door ID-INFRA aan de orde.
de eindafrekening
5.6
Deze rekent onder meer voor
“Verzorgen verkoopfacturen aan de hand van gezonden opdrachtbevestigingen en verzending 46 weken”46 x € 60 per uur = € 2.760 plus btw. Het ging om 46 facturen. Naar tussen partijen vaststaat, moest Jobra ten behoeve van ID-INFRA aan haar opdrachtgevers factureren. ID-INFRA bestrijdt dat dit per factuur 1 uur in plaats van 10 minuten wegens koppelen van de werkbonnen aan een nota vergde. Verder verwijt ID-INFRA aan Jobra dat zij maar 6 facturen in kopie aan haar heeft gezonden en dat zij nog eens 30 facturen voor in totaal € 30.000 helemaal niet heeft verzonden, alles met een schade van ongeveer € 10.000 als gevolg, waarvoor zij een andere procedure tegen Jobra in gang zet.
5.7
Zonder nadere motivering en onderbouwing van Jobra valt in redelijkheid niet in te zien waarom het opstellen per factuur meer dan 10 minuten vergde. Aan Jobra komt dus hooguit 46 x 10 minuten x € 60 per uur = € 460 plus btw toe. Dit leidt tot een vermindering van de slotfactuur met € 2.760 - € 460 = € 2.360 plus btw, ofwel € 2.783 inclusief btw. In hetgeen ID-INFRA over haar schade heeft aangevoerd, leest het hof geen beroep op verrekening of opschorting, zodat het daaraan geen gevolg verbindt.
5.8
Verder brengt de eindafrekening onder meer voor
“Bezoek en bespreking te Liander Alkmaar en uitwerken gespreksverslag”18 uur x € 60 per uur = € 1.080 plus btw in rekening. Iedere vorm van specificatie ontbreekt. Naar tussen partijen vaststaat, heeft ( [B] van) Jobra [C] (van ID-INFRA) bijgestaan tot behoud van zijn 27-jarige arbeidsovereenkomst met Liander te Alkmaar. Het ging om een bespreking met Liander daar, die volgens Jobra ter comparitie
“langer dan een uur”of
“meerdere uren” duurde, waarbij [B] veel notities
“een pagina of 18”heeft gemaakt en een besprekingsverslag heeft opgesteld. Verder zou [B] nog gesprekken hebben gevoerd, maar onduidelijk is gebleven met wie, wanneer en hoeveel tijd daaraan is besteed.
5.9
Tegenover de gemotiveerde betwisting door ID-INFRA heeft Jobra niet aan de hand van nadere feiten/omstandigheden en documenten aannemelijk gemaakt dat [B] bemoeienissen maar liefst 18 uren zouden hebben gevergd. Het hof kent hieraan naar redelijkheid en billijkheid drie besprekingsuren en drie uren voor het opstellen van een verslag toe, ofwel 6 uur x € 60 per uur = € 360 plus btw. Dit leidt tot een vermindering van de slotfactuur met € 1.080 - € 360 = € 720 plus btw, ofwel € 871,20 inclusief btw.
5.1
De op de slotfactuur openstaande hoofdsom van € 3.581,60 moet dus worden verminderd met € 2.783 en met € 871,20, zodat Jobra in haar eindafrekening niets meer van ID-INFRA te vorderen had. Rente en buitengerechtelijke incassokosten met rente zijn dus ook niet verschuldigd.
bewijsaanbiedingen
5.11
Jobra heeft bewijs aangeboden door het horen van [A] , mw. [E] , [D] en haar bestuurder [B] als getuigen, toegespitst op het uurtarief. Maar deze eerste drie hebben daarover al schriftelijke verklaringen afgelegd ( [B] niet over de geschilpunten) en Jobra heeft niet opgegeven waarover zij meer of anders zouden kunnen verklaren. Eventuele relevante documenten had Jobra al eerder kunnen en moeten overleggen.
Jobra heeft ook geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing moeten leiden.
Op beide gronden wordt daarom aan haar bewijsaanbiedingen voorbijgegaan.

6.De slotsom

6.1
Het hoger beroep is wat betreft de prijsafspraak wel terecht voorgesteld, maar kan vanwege de onvoldoende onderbouwing en specificatie van enkele grotere posten uit de eindafrekening toch niet leiden tot vernietiging van het eindvonnis. Dat vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal Jobra in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, die aan de kant van ID-INFRA tot nu toe op nihil worden gesteld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 december 2019;
veroordeelt Jobra in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ID-INFRA vastgesteld op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.M. Croes en G.J.M. Verburg, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.