ECLI:NL:GHARL:2020:8647

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
200.277.763
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de beoordeling van dringende redenen in arbeidsovereenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een ontslag op staande voet. De verzoeker, [verzoeker], was in dienst bij De Installatie Adviseur B.V. (DIA) en had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. DIA ontsloeg hem op staande voet vanwege het zonder toestemming downloaden van bedrijfsgevoelige informatie naar een privé USB-stick. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag onterecht was, maar DIA ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de dringende reden voor het ontslag. Het hof concludeerde dat DIA terecht het ontslag op staande voet had gegeven, omdat [verzoeker] in strijd met zijn arbeidsovereenkomst handelde door vertrouwelijke informatie te kopiëren. Het hof oordeelde dat er geen recht op een billijke vergoeding was, omdat het ontslag rechtsgeldig was. De verzoeken van beide partijen werden deels toegewezen en deels afgewezen, en de proceskosten werden aan [verzoeker] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.763
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 7881786 en 7882009)
beschikking van 26 oktober 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep, tevens verweerder in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoeker in zaaknummer 7881786, tevens verweerder in zaaknummer 7882009,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. S. Bocu,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Installatie Adviseur B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in het principaal hoger beroep, tevens verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster in zaaknummer 7881786, tevens verzoekster in zaaknummer 7882009,
hierna: DIA,
advocaat: mr. R.A. Oliemans,

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
5 februari 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift van [verzoeker] met stukken van de eerste aanleg, ter griffie ontvangen op
1 mei 2020,
- het verweerschrift in het principaal hoger beroep van DIA, tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep,
- de op 16 september 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide advocaten pleitnotities hebben overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof uitspraak bepaald op 28 oktober 2020 of zoveel eerder als mogelijk is of zoveel later als nodig.
2.3
[verzoeker] heeft in het principaal hoger beroep het hof verzocht, kort weergegeven, de bestreden beschikking van de kantonrechter gedeeltelijk te vernietigen voor zover daarin de verzochte transitievergoeding ex artikel 7:673 BW, de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW, de wettelijk verhoging over de vakantietoeslag is afgewezen en hij is veroordeeld tot betaling van € 1.500,- ter zake van de kosten van de lease-auto en
€ 5.511,55 inclusief BTW ter zake van de studiekosten, en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
- DIA te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 4.879,11 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente;
- DIA te veroordelen tot betaling van € 4.912,99 bruto te vermeerderen met 8% vakantietoeslag ter zake van gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW, vermeerderd met de wettelijke rente;
- DIA te veroordelen tot betaling van de maximale wettelijke verhoging van 50% over de opgebouwde vakantietoeslag van € 2.832,58 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente;
- de aan DIA toegekende bedragen van € 1.500,- en € 5.511,55 alsnog af te wijzen;
met veroordeling van DIA in de kosten van beide instanties, vermeerderd met wettelijke rente.
2.4
DIA heeft in het incidenteel hoger beroep het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan haar van:
I. de gefixeerde schadevergoeding van artikel 7:677 BW van € 2.002,16 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente;
II. de totale kosten met betrekking tot de lease-auto van € 1.965,-,vermeerderd met de wettelijke rente;
III. studiekosten van € 5.511,55 inclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente;
IV. het negatief verlofurensaldo van € 1.886,86 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente;
V. de buitengerechtelijke incassokosten van € 773,10;
met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van (het hof begrijpt:) beide instanties.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
[verzoeker] is op 1 januari 2015 in dienst getreden bij DIA in de functie van Adviseur. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 3.388,27 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
3.3
DIA drijft een onderneming die zich richt op ontwerp, uitvoering en beheer van technische installaties.
3.4
[verzoeker] heeft tijdens een gesprek op 20 maart 2019 met de heer [B] (hierna: [B] ), directeur/eigenaar van DIA, meegedeeld dat hij een andere baan had gevonden en dat hij per 1 mei 2019 zou vertrekken. Op 24 maart 2019 heeft [verzoeker] de arbeidsovereenkomst (officieel) opgezegd tegen 30 april 2019.
3.5
Op 8 april 2019 heeft een medewerker van DIA een e-mail naar [B] gestuurd waarin hij schrijft dat er sprake is van opvallend datagebruik door [verzoeker] .
3.6
Op 9 april 2019 heeft [B] [verzoeker] er mee geconfronteerd dat hij op/vanaf
19 maart 2019 een grote hoeveelheid bestanden zou hebben gedownload. [B] en [verzoeker] hebben gezamenlijk de inhoud van de laptop van [verzoeker] bekeken. Bestanden van DIA die [verzoeker] had gedownload zijn door hen verwijderd.
3.7
[B] heeft [verzoeker] vervolgens op dezelfde dag op non-actief gesteld. Op 11 april 2019 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief (productie 4 bij verweerschrift DIA in eerste aanleg) is als reden hiervoor het volgende opgenomen:
“ (…)
De redenen voor dit ontslag zijn de volgende, namelijk het zonder toestemming (en/of zonder enig nut / noodzaak daartoe) kopiëren naar een privé gegevensdrager van stukken van DIA, zoals maar niet uitsluitend bedrijfsgeheimen, concurrentie- en/of bedrijfsgevoelige informatie. Mede omdat u uw arbeidsovereenkomst reeds hebt opgezegd, deze binnenkort eindigt en u elders werkzaamheden gaat verrichten is door uw handelen een onherstelbare vertrouwensbreuk ontstaan.
Voornoemde redenen vormen elk afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:678 lid 1 BW voor dit ontslag op staande voet.(…)”
3.8
In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst (productie A bij verzoekschrift eerste aanleg [verzoeker] ) staat in artikel 17 onder meer het volgende:

Artikel 17Geheimhouding
(…)
17.3
Het iswerknemerverboden vervaardigde producten, waaronder begrepen computerprogramma’s, bestanden, modellen, brieven, tekeningen, of andere bescheiden, recepten, kopieën en/of afschriften van een en ander en andere dragers van gegevens of welke zaken dan ook mee te nemen, te doen meenemen, te verzenden en doen verzenden, inzage te geven en doen geven, en/of op enige andere wijze daarover te beschikken, of gebruik te maken, tenzij uitdrukkelijk schriftelijk toegestaan doorwerkgever.
(…)
17.7
Niet juiste naleving van bovengenoemde artikelen, welke overigens ook gelden na het einde van het dienstverband, zullen door dewerkgeverals dringende reden voor ontslag op staande voet kunnen worden aangemerkt. Uiteraard voor zover ze tijdens het dienstverband plaatsvinden.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

in zaaknummer 7881786 ( [verzoeker] tegen DIA)
4.1
[verzoeker] heeft zich neergelegd bij het gegeven ontslag omdat hij per 1 mei 2019 elders een baan heeft gevonden. Hij stelt zich echter op het standpunt dat het ontslag onregelmatig is gegeven, zodat hij naast een transitievergoeding en een billijke vergoeding aanspraak maakt op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Daarnaast heeft hij de kantonrechter verzocht DIA te veroordelen tot betaling van zijn loon over de periode 1 april -12 april 2019, opgebouwd vakantiegeld over de periode 1 juni 2018-12 april 2019. Dit alles vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Ook heeft [verzoeker] verzocht om betaling van buitengerechtelijke kosten. Tenslotte heeft hij verzocht DIA te veroordelen (een) deugdelijke specificatie(s) over dit alles af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Een en ander met veroordeling van DIA in de kosten van het geding.
4.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Er moet sprake zijn van een dringende reden en die heeft DIA niet voldoende onderbouwd. Verder acht de kantonrechter het van belang dat DIA voor een minder ingrijpende maatregel had kunnen kiezen. Daarom heeft [verzoeker] recht op een billijke vergoeding, die wordt gerelateerd aan de economische waarde die herstel van het dienstverband voor [verzoeker] zou hebben gehad. Dat komt neer op het salaris over de periode van 11 april 2019 tot 1 mei 2019, te weten € 2.002,16 bruto, vermeerderd met wettelijke rente. Een aparte vergoeding vanwege onregelmatige opzegging is afgewezen in verband met overlap met de billijke vergoeding. [verzoeker] heeft verder recht op loon over de periode 1 april-12 april 2019 (€ 1.524,72 bruto) met 50% wettelijke verhoging, op vakantiegeld
(€ 2.832,58 bruto), beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente en op een deugdelijke specificatie van de uit te betalen bedragen op straffe van een gemaximeerde dwangsom. Zijn verzoek tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen.
in zaaknummer 7882009 (DIA tegen [verzoeker] )
4.3
DIA heeft de kantonrechter verzocht om betaling van de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW, kosten van de lease-auto, studiekosten, verlofuren (negatief vakantiesaldo) en kosten voor onderzoek en juridisch advies.
4.4
De kantonrechter heeft het verzoek van DIA om betaling van de gefixeerde schadevergoeding afgewezen omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Het verzoek om betaling van de kosten van de lease-auto (behalve de component van de schade van € 150,-) en de studiekosten heeft de kantonrechter toegewezen omdat [verzoeker] zelf al de arbeidsovereenkomst had opgezegd en hij deze kosten, ook als hij niet op staande voet was ontslagen, had moeten (terug) betalen. Als onvoldoende onderbouwd is de vordering tot betaling van het negatief vakantiesaldo en de kosten voor onderzoek en juridisch advies afgewezen.
4.5
De kantonrechter heeft de proceskosten in beide procedures gecompenseerd in die zin dat [verzoeker] en DIA beiden hun eigen kosten dragen.

5.De beoordeling in het principaal en in het incidenteel hoger beroep

5.1
[verzoeker] heeft zes grieven in het principaal hoger beroep aangevoerd. De grieven lenen zich deels voor gezamenlijke behandeling. DIA is met vijf grieven, die zich eveneens voor gezamenlijke behandeling lenen, in incidenteel hoger beroep opgekomen tegen de beschikking van de kantonrechter.
incidenteel hoger beroep
5.2
Het hof ziet aanleiding om eerst de grieven van het incidenteel hoger beroep te behandelen. In de grieven 1 en 2 voert DIA aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was gegeven en dat DIA ook had kunnen kiezen voor een minder ingrijpende maatregel.
5.3
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Bij deze beoordeling behoort ook rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
onverwijld opgezegd
5.4
Voor het antwoord op de vraag of een ontslag al dan niet onverwijld is geschied, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden voor dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Indien bij een werkgever het vermoeden is gerezen dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, en hij zich, alvorens tot ontslagverlening op staande voet over te gaan, van de juistheid van dat vermoeden wil vergewissen, is de daarbij van hem te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer valt te denken aan de aard en omvang van eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van zulk een onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en tot het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat, bij ongegrondbevinding van het vermoeden, de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad. Wel dient steeds met de nodige voortvarendheid te worden gehandeld.
5.5
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking op inhoudelijke gronden geoordeeld dat het ontslag op staande voet geen stand houdt, omdat de dringende reden ervoor ontbreekt. Met deze beslissing heeft de kantonrechter geen oordeel gegeven of het ontslag op staande voet onverwijld is geschied. Het hof zal de vraag naar de onverwijldheid van het ontslag op staande voet hieronder behandelen die, bij gegrondbevinding van het door DIA ingestelde beroep incidentele beroep, in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep, aan de orde zal komen.
5.6
Volgens [verzoeker] is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven. DIA was immers al op 19 of 20 maart 2019 op de hoogte van een ‘onverklaarbare verandering van het datagebruik’ maar heeft tot 9 april 2019 gewacht om hem daarmee te confronteren. Vervolgens duurde het opnieuw enkele dagen totdat DIA overging tot het geven van het ontslag.
DIA heeft een en ander betwist.
5.7
Anders dan [verzoeker] heeft betoogd, is het hof van oordeel dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Op 8 april 2019 is DIA via de e-mail van een van haar medewerkers op de hoogte gebracht van opvallend datagebruik door [verzoeker] , beginnend op 19 maart 2019. Op 9 april 2019 heeft DIA (in de persoon van [B] ) [verzoeker] er mee geconfronteerd dat hij op/vanaf 19 maart 2019 een grote hoeveelheid bestanden zou hebben gedownload. Op 11 april 2019 wordt [verzoeker] vervolgens op staande voet ontslagen.
Weliswaar voert [verzoeker] aan dat DIA al op 19 of 20 maart 2019 op de hoogte was van dit datagebruik, maar hij onderbouwt op geen enkele wijze dat dit excessieve datagebruik toen ook al ter kennis van [B] is gekomen, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Het hof gaat er dus vanuit dat DIA pas op 8 april 2019 van het sterk afwijkende datagebruik door [verzoeker] op de hoogte is gekomen, waarna zij voortvarend (te weten de dag erop heeft zij [verzoeker] hiermee geconfronteerd) te werk is gegaan. Ook het ontslag zelf, op 11 april 2019, is naar het oordeel van het hof voortvarend aan [verzoeker] meegedeeld. Een werkgever mag immers de tijd krijgen om zich, zoals hier het geval is geweest, van (rechtskundig) advies te voorzien over de te nemen maatregelen en de tijd die DIA daarvoor heeft genomen komt het hof niet onredelijk lang voor.
dringende reden
5.8
[verzoeker] heeft verklaard dat hij met de door hem op 19 maart 2019 gedownloade documenten/bestanden zijn ‘eigen bibliotheek’ up-to-date wilde houden. Hij had, ook al omdat hij weleens op andere locaties werkte, altijd zijn USB-stick bij zich die hij als een soort bibliotheek gebruikte. DIA wist dit ook. De laptop die hij van DIA had gekregen had te weinig geheugen, wat hij ook al bij DIA had aangekaart. Op dat moment wist hij nog niet dat hij bij zijn nieuwe (nu huidige) werkgever was aangenomen, want dat kreeg hij pas aan het eind van de middag op 19 maart 2019 te horen. Voor zijn nieuwe (nu huidige) werk had hij die documenten niet nodig, aldus [verzoeker] .
5.9
Met inachtneming van hetgeen in 5.3 is overwogen, is het hof van oordeel dat de door DIA genoemde ontslaggronden een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW oplevert. Daartoe geldt het volgende.
Vaststaat dat [verzoeker] op/vanaf 19 maart 2019 gedurende een drie uur durende sessie, zonder toestemming van DIA, een grote hoeveelheid documenten/bestanden uit de bedrijfsomgeving van DIA in de cloud naar zijn eigen (privé) externe gegevensdrager (USB-stick) heeft gekopieerd. DIA wist dat [verzoeker] een USB-stick had, maar betwist dat zij ervan op de hoogte was dat [verzoeker] daarop documenten en bestanden (uit de kennisbank) van DIA zette. Vaststaat verder dat [verzoeker] niet alleen bouwbesluiten en wettelijke regelingen heeft gekopieerd, maar ook documenten van collega’s met daarin onder meer tekeningen/bestekken, prijslijsten en calculaties voor specifieke projecten. De calculaties betreffen naar de aard bedrijfsgevoelige informatie. [verzoeker] heeft ook het lesmateriaal van een door [B] ontworpen cursus voor NCOI gedownload.
[verzoeker] had deze documenten op dat moment niet voor zijn werk bij DIA nodig, omdat hij na zijn laatste opdracht bij Rotterdam Airport, nog geen andere opdracht had gekregen.
De ernst van zijn handelen - waarbij het hof [verzoeker] zwaar aanrekent dat hij documenten van collega’s met bedrijfsgevoelige informatie kopieert juist in de periode waarin hij vergaande stappen heeft gezet om bij DIA te vertrekken - tezamen met de grote hoeveelheid door hem gedownloade (1200) en geopende (2700) documenten, rechtvaardigen dat DIA [verzoeker] op staande voet heeft ontslagen. Daar komt nog bij dat [verzoeker] ook nadat hij op 19 maart 2019 had gehoord dat hij bij zijn nieuwe werkgever was aangenomen, tot 6 april 2019 met het kopiëren van documenten van DIA is doorgegaan. Dit terwijl [verzoeker] op dat moment geen opdracht voor DIA uitvoerde. DIA heeft bovendien gesteld dat zij in the cloud werkt met behulp van Sharepoint, een Office 365 pakket. Daardoor zijn de gegevens van DIA vanaf elke werkplek benaderbaar met behulp van een laptop en is een externe gegevensdrager niet nodig voor de uitvoering van de werkzaamheden, aldus nog steeds DIA. In het licht van deze stelling heeft [verzoeker] niet (voldoende) onderbouwd dat hij de door hem op de USB-stick gekopieerde gegevens nodig had voor de uitvoering van zijn werkzaamheden voor DIA.
Bij al hetgeen hierboven is overwogen, betrekt het hof ook dat [verzoeker] , gelet op wat in zijn arbeidsovereenkomst stond (zie rov. 3.8) erop bedacht had moeten zijn dat zijn handelen tot een ontslag op staande voet zou kunnen leiden.
5.1
Naar het oordeel van het hof levert alles bij elkaar genomen, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de door [verzoeker] gemelde persoonlijke omstandigheden (zie randnummer 26 bij verzoekschrift in eerste aanleg), een dringende reden op voor een ontslag op staande voet in de zin van artikel 7:678 BW, die ten gevolge heeft dat van DIA redelijkerwijs niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een minder ingrijpende maatregel, bijvoorbeeld een non-actief stelling, zou gelet op de ernst van de overtreding een verkeerd signaal hebben afgegeven omdat dit op een ‘beloning’ zou neerkomen. [verzoeker] zou dan niet meer hebben hoeven te werken, terwijl hij in beginsel wel zijn salaris zou hebben gekregen. Gelet op de ernst van zijn handelen, legt het feit dat hij nog maar 2,5 week in dienst zou zijn geweest, onvoldoende gewicht in de schaal.
5.11
Het voorgaande houdt in dat het door DIA gegeven ontslag op staande voet op 11 april 2019 terecht is gegeven en dat de grieven 1 en 2 slagen.
5.12
Met dit terecht gegeven ontslag op staande voet heeft [verzoeker] geen recht op een billijke vergoeding (artikel 7:681 lid 1a BW jo. artikel 7:671 lid 1 c BW). DIA heeft immers niet ernstig verwijtbaar gehandeld door [verzoeker] dit ontslag te geven. Dit is evenmin uit andere hoofde gebleken. Grief 3 slaagt dus.
5.13
Omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, heeft DIA recht op de gefixeerde schadevergoeding in de zin van artikel 7:677 lid 2 BW. Hiermee slaagt grief 5 in zoverre. Grief 5 faalt voor zover het betrekking heeft op betaling van het negatief verlofurensaldo en de buitengerechtelijke incassokosten. Die kosten en het negatief verlofurensaldo zijn ook in hoger beroep niet nader door DIA onderbouwd, zodat het hof de afwijzing daarvan in stand laat. Voor de motivering van de afwijzing verwijst het hof naar rov. 3.19 en 3.20 van de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne.
5.14
Gelet op deze stand van zaken, heeft DIA geen belang meer bij bespreking van haar bewijsaanbod.
principaal hoger beroep
5.15
[verzoeker] heeft naar het oordeel van het hof ernstig verwijtbaar gehandeld door in het zicht van het einde van de arbeidsovereenkomst een grote hoeveelheid digitaal beschikbare gegevens van DIA zonder haar toestemming te kopiëren op een privé gegevensdrager. Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is het gevolg van dit ernstig verwijtbaar handelen en om die reden heeft [verzoeker] geen recht op een transitievergoeding (artikel 7:673 lid 7 onder c BW). Er zijn verder onvoldoende omstandigheden gesteld of anderszins gebleken die het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken (artikel 7:673 lid 8 BW). Daarbij speelt ook mee dat [verzoeker] per
1 mei 2019 een andere baan heeft.
Grief 1 faalt.
5.16
Grief 2 faalt ook omdat bij een (zoals hier) rechtsgeldig ontslag op staande voet de werkgever (DIA) geen opzegtermijn in acht hoeft te nemen.
5.17
Grief 3 slaagt omdat de wettelijke verhoging van 50% ook over het opgebouwde vakantiegeld had moet worden toegewezen, omdat vakantiegeld een onderdeel van het loon vormt.
5.18
Wat betreft de kosten van de lease-auto (grief 4) en de studiekosten (grief 5) geldt het volgende. Het gegeven ontslag op staande voet doet niet af aan het feit dat [verzoeker] zelf de arbeidsovereenkomst op 20 maart/24 maart 2019 heeft opgezegd tegen 1 mei 2019. Dit brengt mee dat, als de arbeidsovereenkomst per die datum zou zijn geëindigd, [verzoeker] de kosten van het voortijdig inleveren van de lease-auto had moeten betalen. DIA heeft immers, onder verwijzing naar de afspraak die met betrekking tot de lease-auto is gemaakt (productie 6 bij verzoekschrift in eerste aanleg van DIA) voldoende onderbouwd dat die kosten in geval van ‘op eigen initiatief beëindigen van de overeenkomst’ door [verzoeker] voor diens rekening komen. [verzoeker] heeft dit onvoldoende betwist.Vast staat dat [verzoeker] in maart 2019 heeft opgezegd. De omstandigheid dat door het nadien gegeven ontslag op staande voet (waarvan de grond is gelegen in (ernstig verwijtbaar) handelen van [verzoeker] ) er eerder een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst doet er niet aan af dat aanvankelijk op initiatief van [verzoeker] het einde daarvan werd beoogd door middel van een opzegging. Volgens de afspraak zoals die blijkt uit voormelde productie 6 betekent dit dat de leasekosten in dat geval voor rekening van [verzoeker] dienen te komen. Het later gegeven ontslag op staande voet verandert dit niet. Het hof zal dus ook de veroordeling van [verzoeker] tot betaling van het daarmee gepaard gaande bedrag van € 1.500,- in stand laten. Anders dan DIA in grief 4 in het incidenteel hoger beroep betoogt, is [verzoeker] niet gehouden een hoger bedrag te voldoen omdat het ‘extra’ bedrag van € 315,- de BTW betreft en er geen grond bestaat dat aan [verzoeker] toe te rekenen. De schade van € 150,- (productie 7 bij verzoekschrift in eerste aanleg van DIA) is ook in hoger beroep niet nader onderbouwd (bijvoorbeeld om wat voor schade het ging) zodat de afwijzing ervan in stand blijft.
Het feit dat [verzoeker] zelf de arbeidsovereenkomst in maart 2019 en voorafgaande aan het ontslag op staande voet heeft opgezegd, leidt er ook toe dat hij op grond van de afspraak die daarover in artikel 8a van de studie-overeenkomst is gemaakt (productie 8 bij verzoekschrift eerste aanleg DIA), de daarmee gepaard gaande studiekosten van € 5.511,55 dient te betalen. [verzoeker] heeft die afspraak noch de hoogte van de studiekosten voldoende betwist. Ook die veroordeling blijft dus in stand.
Dit betekent dat de grieven 4 en 5 tevergeefs zijn voorgesteld.
5.19
Het hof ziet geen aanleiding om ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg een ander oordeel te geven dan de kantonrechter (namelijk compensatie). Grief 6 faalt dus.
5.2
Het bewijsaanbod van [verzoeker] wordt gepasseerd omdat hij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
slotsom in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
5.21
Uit het voorgaande volgt dat het principaal hoger beroep grotendeels faalt (op grief 3 na die slaagt maar niet tot algehele vernietiging van het vonnis kan leiden) en dat het incidenteel hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis zal deels worden vernietigd en deels worden bekrachtigd, zoals hierna vermeld. [verzoeker] zal, als (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het principaal en van het incidenteel hoger beroep. De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van DIA worden vastgesteld op € 760,- voor griffierecht en op € 2.148,- (2 punten x tarief II) voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief en voor de procedure in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van DIA op € 1.074,- (2 punten x tarief II x 0,5) voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende:
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.1
vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 5 februari 2020), voor zover daarin DIA is veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 2.002,16 bruto aan [verzoeker] en de vermeerdering met wettelijke rente over die vergoeding (rov. 4.1 en 4.4) en voor zover DIA is veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% over (alleen) hetgeen is toegewezen onder 4.2 (rov. 4.5), bekrachtigt de beschikking voor het overige en opnieuw beschikkende:
in het principaal beroep
6.2
veroordeelt DIA tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging van 50% zowel over het salaris van € 1.524,72 bruto over de periode van 1 april 2019 tot 12 april 2019 als over het bedrag aan opgebouwd vakantiegeld van € 2.832,58 bruto over de periode van 1 juni 2018 tot 12 april 2019;
6.3
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van DIA vastgesteld op € 760,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief;
6.4
wijst het meer of anders verzochte af;
in het incidenteel hoger beroep
6.5
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan DIA van € 2.002,16 ter zake van de gefixeerde schadevergoeding;
6.6
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van DIA vastgesteld op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
6.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.8
verklaart deze beschikking, voor zover het de hierin vermelde veroordeling onder 6.2 betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A. van Rossum, mr. C. Hoogland en mr. H.M.J. van den Hurk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.