Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
29 augustus 2022, tenzij de achterstand in boedelafdracht eerder volledig is afgelost, en is iedere verdere beslissing aangehouden. Het hof verwijst naar dat vonnis.
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
heeft tijdens de schuldsaneringsregeling, voornamelijk na het op zijn initiatief beëindigen van het beschermingsbewind
(hof: bij beschikking van 28 september 2018 is dat bewind opgeheven), de informatie- en afdrachtplicht geschonden. Omdat [appellant] diverse keren door de bewindvoerder is gewezen op zijn verplichtingen, had hij kunnen en moeten weten dat de uitvoering van zijn regeling niet naar behoren verliep en lag het op zijn weg tijdig contact te zoeken met de bewindvoerder om de tekortkomingen te repareren.
krijgt met de verlenging één laatste kans om zijn schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen en de bovenmatige achterstand in boedelafdracht af te lossen, omdat
i. een beëindiging van de regeling zonder een schone lei voor hem grote gevolgen zal hebben, ii. de tekortkoming in de inlichtingenplicht (grotendeels) ongedaan is gemaakt en
iii. zowel de bewindvoerder als [appellant] zich kunnen vinden in een verlenging.
moet tijdens de verlengde looptijd voldoen aan alle verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Hierbij heeft de rechtbank [appellant] gewezen op de mogelijke toegevoegde waarde van beschermingsbewind, maar dit niet aan hem verplicht gesteld.
Tijdens de schuldsaneringsregeling van [appellant] is - naar de bewindvoerder onweersproken heeft verklaard - (eerst) in mei 2020 gebleken dat [appellant] bij aanvang van zijn regeling de beschikking had (en nog heeft) over een bedrag van € 447,28 aan (chartaal) spaargeld.
Op de ter zitting door het hof aan [appellant] hierover gestelde vraag heeft [appellant] geantwoord dat hij dit bedrag al vóór de toepassing van de schuldsanering had gespaard.
Uit de bij aanvang van de regeling aan hem verstrekte informatie wist [appellant] of behoorde hij te weten dat dit geld aan de boedel toebehoorde. Dat hij dit spaargeld zelf heeft gehouden en ook de bewindvoerder daarvan niet op enig moment op de hoogte heeft gesteld, is hem aan te rekenen.
Wat betreft de kwestie van het bedrag aan beheer en leefgeld van de Raborekening(en) van [appellant] van in totaal € 2.778,78 dat volgens de stukken op de beheerrekening van de beschermingsbewindvoerder van [appellant] heeft gestaan en bij de beëindiging van dat bewind naar [appellant] is overgemaakt, heeft [appellant] verklaard dat de beschermingsbewindvoerder een deel van dit bedrag op zijn rekening heeft gestort en dat hij dacht dat hij dit bedrag ter vrije beschikking had, nu het in de loop van het beschermingsbewind was gespaard voor onvoorziene uitgaven. Hij heeft dit bedrag aan onvoorziene uitgaven, waaronder inboedel voor zijn woning, opgemaakt. Hoewel ook de zitting onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat er precies is gebeurd, had dit bedrag hoe dan ook aan de boedel moeten toekomen. Tussen de bewindvoerder en de voormalig beschermingsbewindvoerder was immers afgesproken dat dit saldo van de beheerrekening aan de boedelrekening zou worden overgemaakt, een afspraak die in een e-mail is vastgelegd en die ook in kopie aan [appellant] is gestuurd. Voor zover het [appellant] niet helemaal duidelijk was wat de status van dat geld was, had het op zijn weg gelegen daarover met de bewindvoerder overleg te voeren om duidelijkheid te krijgen alvorens dat geld uit te geven. Dat dit niet is gebeurd, komt voor rekening en risico van [appellant] .
Tot slot moet [appellant] worden aangerekend dat hij van de in verband met de beslechting van het geschil met zijn toenmalige werkgever aan hem uitgekeerde vergoeding van € 2.500 het bedrag dat hij naar de boedelrekening moest overmaken, te weten € 1.314,38, niet geheel maar (slechts) voor € 814,38 aan de boedelrekening heeft voldaan en het restantbedrag van
€ 500 zelf heeft gehouden.
Door de genoemde verzuimen heeft [appellant] een als bovenmatig aan te merken achterstand in de boedelafdracht laten ontstaan, zodat hij niet heeft voldaan aan zijn afdrachtplicht. Er is geen sprake van een tekortkoming die gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing moet blijven. Deze tekortkoming rechtvaardigt dan ook de beslissing van de rechtbank om [appellant] in beginsel de schone lei te onthouden.
Anders dan de rechtbank heeft beslist, is het hof echter van oordeel dat [appellant] in dit geval in de verlengde looptijd moet worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht en de verplichting tot boedelafdracht, met uitzondering van het reguliere maandelijkse bewindvoerderssalaris.
Bij deze beslissing laat het hof, naast het feit dat [appellant] tijdens de gehele regeling in overwegende mate heeft voldaan aan alle overige verplichtingen, het volgende meewegen.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is gebleken dat de bewind-voerder [appellant] onvoldoende tijdig duidelijk heeft gemaakt dat er een boedelachterstand was en dat hij deze nog voor afloop van de reguliere termijn van drie jaar diende in te lopen om zijn schone lei veilig te stellen. Hoewel te begrijpen is dat de bewindvoerder tijdens de regeling de berekening van het vrij te laten bedrag enige tijd heeft uitgesteld omdat onzekerheid bestond over de afloop van het geschil dat tussen [appellant] en zijn werkgever nog gaande was waaruit mogelijk een vergoeding voor de boedel zou voortkomen, bestond er wel al langer duidelijkheid over de boedelachterstand als gevolg van het nog over te maken saldo van de beheerrekening. De bewindvoerder had in dit geval al eerder [appellant] daarover moeten inlichten en hem moeten wijzen op de toen (ook) al bestaande boedelachterstand inclusief de waarschuwing dat dit een sta in de weg zou kunnen zijn om hem na drie jaar de schone lei te verlenen. Ook uit de verslagen is dit niet op te maken. Dit is echter niet gebeurd.
sollicitatieplicht en de verplichting tot boedelafdracht ten behoeve van de schuldeisers, wel de overige verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling, te weten de verplichting tot maandelijkse betaling van het bewindvoerderssalaris, de informatieplicht en de verplichting om geen nieuwe (bovenmatige) schulden te laten ontstaan, zal moeten (blijven) nakomen.
Het spreekt - tot slot - voor zich dat [appellant] de verlenging van zijn regeling zal moeten gebruiken om de achterstand in de boedelafdracht die hij heeft (€ 2.191,53 volgens de bewindvoerder in zijn brief van 1 oktober 2020) volledig in te lopen, om uiteindelijk te schone lei te verkrijgen.