ECLI:NL:GHARL:2020:8427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
200.282.776
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldsaneringsregeling en schone lei voor appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 28 augustus 2020. De appellant, die was toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, verzocht het hof om de schone lei te verlenen. De rechtbank had eerder de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twee jaar verlengd, maar geen schone lei verleend, omdat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant tijdens de schuldsaneringsregeling diverse verplichtingen heeft geschonden, waaronder de informatie- en afdrachtplicht. Ondanks deze tekortkomingen heeft het hof geoordeeld dat de appellant de kans moet krijgen om zijn schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd voor wat betreft de verlenging van de regeling tot 29 augustus 2022, maar heeft de verplichting tot boedelafdracht en sollicitatieplicht voor de appellant opgeheven, met uitzondering van het maandelijkse bewindvoerderssalaris. Het hof benadrukt dat de appellant wel alle overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling moet blijven nakomen. Deze uitspraak biedt de appellant de mogelijkheid om zijn financiële situatie te verbeteren en uiteindelijk de schone lei te verkrijgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.282.776
(insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C 08/17/630)
arrest van 19 oktober 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 29 augustus 2017 is [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hierbij is mr. I. Oude Middendorp tot bewindvoerder aangesteld.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 28 augustus 2020 is de schuldsaneringsregeling van [appellant] voortgezet en de looptijd van deze regeling vastgesteld op (maximaal) vijf jaar, tot
29 augustus 2022, tenzij de achterstand in boedelafdracht eerder volledig is afgelost, en is iedere verdere beslissing aangehouden. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 7 september 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 28 augustus 2020. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, primair te bepalen dat hem de schone lei wordt verleend, subsidiair dat de schuldsaneringsregeling wordt verlengd met een door het hof juist te achten periode, waarbij de reguliere maandelijkse boedelafdracht komt te vervallen, en meer subsidiair een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, de brief met bijlagen van 1 oktober 2020 van de bewindvoerder en het op 5 oktober 2020 van mr. Van der Linden ontvangen proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 25 augustus 2020.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. Ook is de bewindvoerder verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft [appellant] bij het bereiken van de einddatum van de wettelijke schuldsaneringsregeling geen schone lei verleend, maar de looptijd van die regeling met twee jaar (de maximum duur) verlengd. Aan deze beslissing is het volgende ten grondslag gelegd.
heeft tijdens de schuldsaneringsregeling, voornamelijk na het op zijn initiatief beëindigen van het beschermingsbewind
(hof: bij beschikking van 28 september 2018 is dat bewind opgeheven), de informatie- en afdrachtplicht geschonden. Omdat [appellant] diverse keren door de bewindvoerder is gewezen op zijn verplichtingen, had hij kunnen en moeten weten dat de uitvoering van zijn regeling niet naar behoren verliep en lag het op zijn weg tijdig contact te zoeken met de bewindvoerder om de tekortkomingen te repareren.
krijgt met de verlenging één laatste kans om zijn schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen en de bovenmatige achterstand in boedelafdracht af te lossen, omdat
i. een beëindiging van de regeling zonder een schone lei voor hem grote gevolgen zal hebben, ii. de tekortkoming in de inlichtingenplicht (grotendeels) ongedaan is gemaakt en
iii. zowel de bewindvoerder als [appellant] zich kunnen vinden in een verlenging.
moet tijdens de verlengde looptijd voldoen aan alle verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Hierbij heeft de rechtbank [appellant] gewezen op de mogelijke toegevoegde waarde van beschermingsbewind, maar dit niet aan hem verplicht gesteld.
3.2
Het hof oordeelt als volgt.
Tijdens de schuldsaneringsregeling van [appellant] is - naar de bewindvoerder onweersproken heeft verklaard - (eerst) in mei 2020 gebleken dat [appellant] bij aanvang van zijn regeling de beschikking had (en nog heeft) over een bedrag van € 447,28 aan (chartaal) spaargeld.
Op de ter zitting door het hof aan [appellant] hierover gestelde vraag heeft [appellant] geantwoord dat hij dit bedrag al vóór de toepassing van de schuldsanering had gespaard.
Uit de bij aanvang van de regeling aan hem verstrekte informatie wist [appellant] of behoorde hij te weten dat dit geld aan de boedel toebehoorde. Dat hij dit spaargeld zelf heeft gehouden en ook de bewindvoerder daarvan niet op enig moment op de hoogte heeft gesteld, is hem aan te rekenen.
Wat betreft de kwestie van het bedrag aan beheer en leefgeld van de Raborekening(en) van [appellant] van in totaal € 2.778,78 dat volgens de stukken op de beheerrekening van de beschermingsbewindvoerder van [appellant] heeft gestaan en bij de beëindiging van dat bewind naar [appellant] is overgemaakt, heeft [appellant] verklaard dat de beschermingsbewindvoerder een deel van dit bedrag op zijn rekening heeft gestort en dat hij dacht dat hij dit bedrag ter vrije beschikking had, nu het in de loop van het beschermingsbewind was gespaard voor onvoorziene uitgaven. Hij heeft dit bedrag aan onvoorziene uitgaven, waaronder inboedel voor zijn woning, opgemaakt. Hoewel ook de zitting onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat er precies is gebeurd, had dit bedrag hoe dan ook aan de boedel moeten toekomen. Tussen de bewindvoerder en de voormalig beschermingsbewindvoerder was immers afgesproken dat dit saldo van de beheerrekening aan de boedelrekening zou worden overgemaakt, een afspraak die in een e-mail is vastgelegd en die ook in kopie aan [appellant] is gestuurd. Voor zover het [appellant] niet helemaal duidelijk was wat de status van dat geld was, had het op zijn weg gelegen daarover met de bewindvoerder overleg te voeren om duidelijkheid te krijgen alvorens dat geld uit te geven. Dat dit niet is gebeurd, komt voor rekening en risico van [appellant] .
Tot slot moet [appellant] worden aangerekend dat hij van de in verband met de beslechting van het geschil met zijn toenmalige werkgever aan hem uitgekeerde vergoeding van € 2.500 het bedrag dat hij naar de boedelrekening moest overmaken, te weten € 1.314,38, niet geheel maar (slechts) voor € 814,38 aan de boedelrekening heeft voldaan en het restantbedrag van
€ 500 zelf heeft gehouden.
Door de genoemde verzuimen heeft [appellant] een als bovenmatig aan te merken achterstand in de boedelafdracht laten ontstaan, zodat hij niet heeft voldaan aan zijn afdrachtplicht. Er is geen sprake van een tekortkoming die gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing moet blijven. Deze tekortkoming rechtvaardigt dan ook de beslissing van de rechtbank om [appellant] in beginsel de schone lei te onthouden.
3.3
Op de door de rechtbank in aanmerking genomen gronden is ook het hof van oordeel dat [appellant] de gelegenheid moet krijgen met een maximale verlenging van de looptijd van zijn regeling tot 29 augustus 2022 alsnog de schone lei te verdienen.
Anders dan de rechtbank heeft beslist, is het hof echter van oordeel dat [appellant] in dit geval in de verlengde looptijd moet worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht en de verplichting tot boedelafdracht, met uitzondering van het reguliere maandelijkse bewindvoerderssalaris.
Bij deze beslissing laat het hof, naast het feit dat [appellant] tijdens de gehele regeling in overwegende mate heeft voldaan aan alle overige verplichtingen, het volgende meewegen.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is gebleken dat de bewind-voerder [appellant] onvoldoende tijdig duidelijk heeft gemaakt dat er een boedelachterstand was en dat hij deze nog voor afloop van de reguliere termijn van drie jaar diende in te lopen om zijn schone lei veilig te stellen. Hoewel te begrijpen is dat de bewindvoerder tijdens de regeling de berekening van het vrij te laten bedrag enige tijd heeft uitgesteld omdat onzekerheid bestond over de afloop van het geschil dat tussen [appellant] en zijn werkgever nog gaande was waaruit mogelijk een vergoeding voor de boedel zou voortkomen, bestond er wel al langer duidelijkheid over de boedelachterstand als gevolg van het nog over te maken saldo van de beheerrekening. De bewindvoerder had in dit geval al eerder [appellant] daarover moeten inlichten en hem moeten wijzen op de toen (ook) al bestaande boedelachterstand inclusief de waarschuwing dat dit een sta in de weg zou kunnen zijn om hem na drie jaar de schone lei te verlenen. Ook uit de verslagen is dit niet op te maken. Dit is echter niet gebeurd.
3.4
Het hof wijst [appellant] er met nadruk op dat hij, met uitzondering van de
sollicitatieplicht en de verplichting tot boedelafdracht ten behoeve van de schuldeisers, wel de overige verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling, te weten de verplichting tot maandelijkse betaling van het bewindvoerderssalaris, de informatieplicht en de verplichting om geen nieuwe (bovenmatige) schulden te laten ontstaan, zal moeten (blijven) nakomen.
Het spreekt - tot slot - voor zich dat [appellant] de verlenging van zijn regeling zal moeten gebruiken om de achterstand in de boedelafdracht die hij heeft (€ 2.191,53 volgens de bewindvoerder in zijn brief van 1 oktober 2020) volledig in te lopen, om uiteindelijk te schone lei te verkrijgen.
3.5
Gelet op het voorgaande zal het hof beslissen als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 28 augustus 2020, voor zover daarbij is bepaald dat de regeling van [appellant] met twee jaar, tot 29 augustus 2022, wordt voortgezet, tenzij de achterstand in boedelafdracht eerder volledig is afgelost;
vernietigt dat vonnis, voor zover daarbij is bepaald dat in de verlengde looptijd van de regeling alle uit die regeling voortvloeiende verplichtingen voor [appellant] zullen gelden, en in zoverre opnieuw recht doende:
bepaalt dat [appellant] tijdens de verlengde looptijd van zijn regeling wordt vrijgesteld van de sollicitatieplicht en de verplichting tot boedelafdracht behoudens de afdracht van het maandelijkse bewindvoerderssalaris en dat hij zich zal moeten houden aan alle overige verplichtingen uit die regeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, S.M. Evers en H.M.L. Dings, en is op
19 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.