ECLI:NL:GHARL:2020:8426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
200.282.269
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende inzicht in schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, dat op 17 augustus 2020 was gewezen. De appellante, die buiten gemeenschap van goederen was gehuwd en twee kinderen heeft, verzocht om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had dit verzoek afgewezen omdat de appellante onvoldoende duidelijkheid had verschaft over de hoogte, ontstaansdata en achtergronden van haar hypothecaire en fiscale schulden. De appellante had in totaal ruim € 156.000 aan schulden, waaronder aanzienlijke bedragen aan de belastingdienst en verschillende banken.

In hoger beroep heeft de appellante het vonnis van de rechtbank bestreden en verzocht om vernietiging van de afwijzing. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling op 12 oktober 2020. Tijdens deze behandeling is de appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. S.H.G. Swennen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet in staat was om de benodigde informatie te verstrekken over haar schulden, ondanks de eerdere aanwijzingen van de rechtbank. Er bleef onduidelijkheid bestaan over de hypothecaire restschulden en de belastingschuld, wat het hof verhinderde om de toets van goede trouw uit te voeren.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank terecht het verzoek tot schuldsanering heeft afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en concludeert dat de appellante niet heeft voldaan aan de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en documentatie in procedures rondom schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.282.269
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 244390)
arrest van 19 oktober 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. S.H.G. Swennen.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 augustus 2020 is het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 25 augustus 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 augustus 2020. [appellante] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat zij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en de op 2 oktober 2020, 6 oktober 2020 en 7 oktober 2020 ontvangen stukken van mr. Swennen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Hierbij is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Swennen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante] is buiten gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Uit dat huwelijk zijn twee kinderen geboren. Op 7 februari 2019 is zij gescheiden. Met haar kinderen vormt zij een gezin. [appellante] is 20 uur per week werkzaam als intercedent bij een uitzendbureau.
3.2 [appellante] heeft volgens de bij het verzoekschrift WSNP ex art. 284 Fw gevoegde crediteurenlijst in totaal ruim € 156.000 aan schulden, waaronder schulden aan de belastingdienst van in totaal € 7.699, ING van € 17.965, Obvion N.V. van € 89.135,45, Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (hierna: SWEW) van € 17.236,27 en het CJIB van € 1.143,58.
3.3 De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, reeds omdat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan van de hypothecaire restschulden en de schuld aan SWEW niet te goeder trouw is geweest. Bij deze beslissing heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Het is niet duidelijk geworden welke inspanningen [appellante] heeft geleverd om de flat en de woning - die zij tegelijkertijd in eigendom had en waarvoor zij dus dubbele woonlasten betaalde - zelf te verkopen om executoriale verkoop te voorkomen en de omvang van de restschuld te beperken. [appellante] heeft te weinig inzicht gegeven in het traject van de aan- en verkoop van de woning en de flat. Ook is niet duidelijk geworden hoe de schuld aan SWEW is ontstaan. Door deze onduidelijkheid is het niet mogelijk de goede trouw van [appellante] bij het ontstaan en onbetaald laten van de hypothecaire restschulden en de schuld aan de SWEW te beoordelen, aldus de rechtbank.
3.4
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof hier tot de zijne maakt, het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft afgewezen. In aanvulling hierop overweegt het hof als volgt.
In het vonnis van de rechtbank staat kort en bondig aangegeven waar het bij [appellante] aan heeft ontbroken als het gaat om het verschaffen van inzicht in de hypothecaire restschulden en de schuld aan SWEW. Gelet hierop was het aan [appellante] om het hof, uiterlijk tijdens de mondelinge behandeling, gedocumenteerd te voorzien van alle benodigde informatie, zoals haar advocaat in het beroepschrift had aangekondigd. Hierin is zij niet geslaagd, ook niet na de door het hof tijdens de behandeling aan haar gestelde vragen. Zo is er nog steeds geen duidelijkheid over de wijze waarop de executie van de woning en de flat heeft plaatsgevonden, hoe de uiteindelijke verkoopprijzen zich verhielden tot de aankoopprijzen en weet [appellante] ook zelf niet of er mogelijk voorafgaand aan de executie met de banken overleg is geweest over onderhandse verkoop.
Daar komt bij dat uit het in hoger beroep overgelegd overzicht van 2 oktober 2020 van de belastingdienst volgt dat de huidige belastingschuld € 21.355 bedraagt. Dit is bijna het drievoudige van het bij het toelatingsverzoek aangemelde schuldbedrag van € 7.699. Ook hiervoor heeft [appellante] noch haar advocaat ter zitting een verklaring kunnen geven. De onderliggende aangiftes en aanslagen zijn evenmin overgelegd, zodat het hof zich ook geen beeld heeft kunnen vormen over de belastingschulden.
Omdat in hoger beroep onduidelijkheid is blijven bestaan over de (precieze) hoogte, de ontstaansdata en de achtergronden van de met de verkochte woning en de flat verband houdende schulden en de belastingschuld (tezamen het leeuwendeel van de schulden), is het hof niet in staat de toets van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw uit te voeren.
3.5
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 17 augustus 2020 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 augustus 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M. Evers, D.M.I. de Waele en H.M.L. Dings, en is op
19 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.