Uitspraak
[verzoeker],
UWV,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de op 16 september 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij van beide advocaten spreekaantekeningen zijn overgelegd.
3.De feiten
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De verzoeken in hoger beroep
- ex artikel 7:683 lid 3 BW de arbeidsovereenkomst tussen UWV en [verzoeker] herstelt met ingang van 1 juni 2020 onder het treffen van voorzieningen;
- subsidiair ex artikel 7:683 lid 3 BW UWV veroordeelt tot betaling van een billijke vergoeding van € 50.557,05 bruto dan wel naar billijkheid;
- meer subsidiair ex artikel 7:671b lid 8 onder c BW UWV veroordeelt tot betaling van een billijke vergoeding van € 50.577,05 bruto dan wel naar billijkheid;
- in alle gevallen UWV veroordeelt in de kosten van beide instanties.
6.De beoordeling in hoger beroep
drie beroepsgrondentegen de bestreden beschikking aangevoerd, die zijn aangeduid als grieven. Het hof zal die terminologie volgen. In het verzoek van [verzoeker] om UWV alsnog te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg, leest het hof daarnaast
een (vierde) beroepsgrondofwel grief tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. De grieven en de daaraan verbonden vorderingen in hoger beroep leiden tot bespreking van de volgende thema’s:
“werk kan verrichten waarbij goede structuur, een goed omschreven en afgegrensd takenpakket belangrijke voorwaarden zijn en waarbij hij informatie herhaaldelijk (niet eenmalig) tot zich kan nemen. In het sociale contact kan hij anderen in verwarring brengen.”Anders dan [verzoeker] meent, kan daaruit niet worden afgeleid dat een beschutte of solistische werkplek als vereiste werd aangemerkt. De bedrijfsarts heeft [verzoeker] vervolgens op 22 juli 2019 als volledig arbeidsgeschikt beoordeeld en UWV kenbaar gemaakt dat er zijns inziens geen sprake meer is van medische beperkingen voor het verrichten van werkzaamheden, met inbegrip van de beperkingen die zijn vermeld in het rapport van 23 mei 2019. In dezelfde periode stelde [verzoeker] zich uitdrukkelijk en meermalen op het standpunt dat hij klachtenvrij was en arbeidsgeschikt. Ook de in hoger beroep nader overgelegde medische informatie, die met name ziet op de periode vanaf eind november 2019, maakt dat niet anders.