Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde] B.V.,
1.1. Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de memorie van antwoord, tevens inhoudende incidentele memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
2.2 Vervolgens hebben beide partijen de processtukken ingediend bij de griffie en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.
5 december 2018 en 17 juni 2019 [het hof leest 17 april 2019] worden vernietigd en dat [appellant] in de proceskosten van beide instanties wordt veroordeeld. Het hof leidt uit de memorie van grieven in incidenteel appel af dat de vordering van [geïntimeerde] B.V. er ook toe strekt dat de vorderingen van [appellant] alsnog geheel worden afgewezen.
3.3. Waar gaat het om?
4.De vaststaande feiten
4.6 Partijen hebben een gerechtelijke procedure gevoerd, die heeft geleid tot een arrest van dit hof van 28 januari 2014 (hersteld op 1 april 2014). In deze procedure vorderde [appellant] schadevergoeding vanwege een door [geïntimeerde] B.V. gemaakte beroepsfout en vorderde [geïntimeerde] B.V. betaling van de openstaande facturen. Nadat een deskundigenbericht was uitgebracht veroordeelde het hof [geïntimeerde] B.V. tot betaling van € 17.357,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2005, aan schadevergoeding en [appellant] tot betaling van een bedrag van € 18.350,74, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand vanaf 14 september 2005.
Over de contractuele rente overwoog het hof (rov. 2.17):
“
Nu er geen grief is geformuleerd tegen de hoogte van de door [geïntimeerde] gevorderde en door de rechtbank toegewezen contractuele rente, zal ook het hof de contractuele rente toewijzen over genoemd bedrag en wel, bij gebreke van aanknopingspunten voor een andere ingangsdatum, vanaf 14 september 2005 (de dag van het instellen van de vordering in reconventie).”
4.7 In een brief van 28 april 2015 heeft de Belastingdienst aan [appellant] meegedeeld dat “begin 2014” een bedrag van € 27.752,- aan [geïntimeerde] B.V. is betaald - door middel van verrekening met belastingschulden van [geïntimeerde] B.V. - op grond van de aktes van cessie.
5.Het geschil en de beslissing in de procedure bij de rechtbank
€ 12.342,62, te vermeerderen met wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten. Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij dit bedrag onverschuldigd heeft betaald, gelet op het arrest van het hof van 28 januari 2014 en het door de belastingdienst al aan [geïntimeerde] B.V. betaalde bedrag. [appellant] voert in dat verband aan dat de contractuele rente enkelvoudig berekend moet worden en niet samengesteld, zoals [geïntimeerde] B.V. stelt.
Nadat beide partijen een renteberekening hadden overgelegd, heeft de rechtbank in het eindvonnis van 17 april 2019 overwogen dat de renteberekening van [appellant] moet worden gevolgd. Deze berekening sluit op een nog door [geïntimeerde] B.V. te betalen bedrag van € 8.810,44. De rechtbank heeft [geïntimeerde] B.V. veroordeeld tot betaling van dit bedrag, met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2017, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten
(€ 759,81) en proceskosten.
6.6. De bespreking van de grievenInleiding6.1 Ook in hoger beroep staat de vraag centraal of de contractuele rente samengesteld of enkelvoudig berekend moet worden. Het gaat om de rente die verschuldigd is op grond van het arrest van dit hof van 28 januari 2014. Dat arrest is in kracht van gewijsde gegaan en heeft tussen partijen gezag van gewijsde. Partijen zijn elkaar verschuldigd waartoe het hof hen in dat arrest heeft veroordeeld. In dat arrest is [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 18.350,74, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per jaar over dit bedrag vanaf 14 september 2005.
grieven 1 en 2 in het principaal appel, die erop neerkomen dat bij de uitleg van de door het hof uitgesproken veroordeling kan worden geabstraheerd van de onderliggende rechtsverhouding tussen partijen.
Berekening van de contractuele rente bij een handelsovereenkomst en eenniet-handelsovereenkomst6.3 Partijen zijn het erover eens dat indien en voor zover op de vordering van [geïntimeerde] B.V. de wettelijke handelsrente van toepassing is, de contractuele rente samengesteld berekend moet worden. Dat volgt ook uit artikel 6:119a lid 9 BW. [geïntimeerde] B.V. meent bovendien dat ook indien en voor zover over haar vordering de wettelijke rente van artikel 6:119 BW verschuldigd is, de contractuele rente samengesteld berekend moet worden. Volgens [appellant] ligt dat anders. Hij stelt dat indien de ‘gewone’ wettelijke rente op de vordering van toepassing zou zijn de contractuele rente over deze vordering enkelvoudig berekend moet worden. De rechtbank is [appellant] daarin gevolgd.
12 april 2007 [1] overwoog:
“
Naast de grieven heeft [verweerder] in de memorie van grieven aangevoerd dat geen rechtsgrond bestaat voor verschuldigdheid harerzijds van samengestelde rente, zoals [eiseres] haar kennelijk op grond van het beroepen vonnis heeft berekend, nu [eiseres] contractuele rente vordert en ter zake geen contractueel beding is overeengekomen. Ter voorkoming van een afzonderlijk executiegeschil op dit punt, merkt het hof op dat dit standpunt juist is, nu [verweerder] conform het gevorderde veroordeeld is tot voldoening van de overeengekomen rente en niet is gesteld of gebleken dat berekening van samengestelde rente door [eiseres] is bedongen."
In cassatie werd tegen dit oordeel opgekomen. AG Timmerman meende in zijn conclusie [2] onder verwijzing naar wetsgeschiedenis en literatuur dat de cassatieklacht tegen het oordeel van het hof niet slaagde. In zijn arrest van 9 oktober 2009 [3] verwierp de Hoge Raad de cassatieklachten tegen het hiervoor geciteerde oordeel van het hof met artikel 81 RO.
Het hof ziet in wat [geïntimeerde] B.V. aanvoert geen reden af te wijken van genoemd arrest van de Hoge Raad en de heersende lijn in literatuur en feitenrechtspraak.
grief 1 in het incidenteel appelfaalt. Omdat gesteld noch gebleken is dat partijen afspraken hebben gemaakt over het karakter van de contractuele rente en dus ook niet dat zij hebben afgesproken dat indien en voor zover geen sprake is van een handelsovereenkomst de contractuele rente toch een samengesteld karakter heeft, is doorslaggevend of de vordering van [geïntimeerde] B.V. waarover de contractuele rente is toegewezen, is gebaseerd op een handelsovereenkomst of niet. Voor zover dat het geval is, moet de rente samengesteld worden berekend, voor zover dat niet het geval is, is een enkelvoudige berekening op zijn plaats.
Handelsovereenkomst of niet6.6 Het gaat er dus om of de vordering van [geïntimeerde] B.V. is gebaseerd op een handelsovereenkomst. Het hof merkt daarbij op dat [appellant] zich er niet op heeft beroepen dat de overeenkomst tussen hem en [geïntimeerde] B.V. is aangegaan voor 1 december 2002, waardoor de regeling van de wettelijke handelsrente niet op de overeenkomst van toepassing is. Het hof heeft een dergelijke stelling ook niet kunnen lezen in de grieven van [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank, dat de vordering van [geïntimeerde] B.V. deels is gebaseerd op een handelsovereenkomst. Dat de overeenkomst van opdracht tussen partijen is aangegaan voor
1 december 2002 kan dan ook geen rol spelen bij het oordeel van het hof.
grief 3 in het principaal appel.
Dat in dit geval aan de beide eerste elementen is voldaan, staat tussen partijen niet ter discussie. Zij verschillen van mening of ook aan het derde element is voldaan. Volgens [appellant] heeft hij niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf gehandeld, maar als privépersoon, omdat zijn bedrijven al waren beëindigd toen hij [geïntimeerde] B.V. inschakelde. [geïntimeerde] B.V. stelt dat met haar inschakeling een zakelijk doel werd nagestreefd: [appellant] wilde de met zijn ex echtgenote gesloten vaststellingsovereenkomst aantasten om zo alsnog de financiële middelen te krijgen die nodig waren voor de voortzetting van zijn (bedrijfsmatige) veehandel.
transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leiden tot het leveren van goederen of diensten".
elke organisatie die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze door slechts één persoon wordt uitgeoefend".
Grief 2 in het incidenteel appel, waarin [geïntimeerde] B.V. opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat voor zover de werkzaamheden van [geïntimeerde] B.V. betrekking hebben op de afwikkeling van de boedelscheiding geen sprake is van een handelsovereenkomst, faalt dan ook.
grief 4 in het principaal appelfaalt. Met deze grief betoogt [appellant] dat uit het meergenoemde arrest van de Hoge Raad uit 2009 volgt dat tenzij partijen iets anders zijn overeengekomen de rente enkelvoudig moet worden berekend. [appellant] miskent dat dit arrest ziet op de situatie waarin geen sprake is van een handelsovereenkomst. Voor zover de grief betrekking heeft op de werkzaamheden ter uitvoering van een handelsovereenkomst faalt deze daarom. Voor zover de grief de andere werkzaamheden betreft, heeft [appellant] geen belang bij een bespreking ervan, omdat uit wat het hof heeft overwogen al volgt dat de contractuele rente over de vergoeding voor die werkzaamheden enkelvoudig moet worden berekend.
Grief 5 in het principaal appelfaalt dan ook.
grief 3 in het incidenteel appel, waarmee [geïntimeerde] B.V. opkomt tegen de door de rechtbank uitgesproken veroordeling.
7.7. De beslissing
5 december 2018 en 17 juni 2019;