Uitspraak
de gemeente,
1.Borgerspark Veendam B.V.,
Borgerspark,
[geïntimeerde2],
[geïntimeerde3],
de notarissen,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
grief I in principaal appel) gericht. Rekening houdend hiermee en aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan, zal het hof de feiten opnieuw vaststellen. De feiten zijn als volgt.
Marktwaarderepresenteert het geschatte bedrag waarvoor een object op de taxatiedatum zou worden overgedragen door een bereidwillige verkoper aan een bereidwillige koper in een marktconforme transactie, na behoorlijke marketing, waarbij de partijen geïnformeerd, zorgvuldig en zonder dwang hebben gehandeld.
er in bestaande dat Geveke aan de Gemeente de
Artikel l - Levering gronden fasen II en III
nietals meest gerede scenario aangemerkt.
welhet meest gerede scenario. (..)”
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De vorderingen in hoger beroep
- i) € 1.519.287,10 ter zake van de 16 kavels,
- ii) € 434.499,09 ter zake van de 15 kavels,
- iii) € 52.056,10 voor de interne kosten,
5.De beoordeling van de grieven en de vorderingen
in principaal hoger beroep zeven grievengeformuleerd tegen het vonnis van 16 mei 2018. Haar eerste grief richt tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld, hoeft die grief verder niet behandeld te worden. Met grief II komt de gemeente op tegen het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van de zestien verkochte kavels geen schade is aangetoond. Met grief III komt de gemeente op tegen het oordeel dat geen schadevergoeding is verschuldigd ten aanzien van de vijftien toen nog niet verkochte percelen. Grief IV is gericht tegen het betrekken van het door Geveke bijgedragen bedrag van € 250.000,- in de schadeberekening. Met grief V betoogt de gemeente dat de notarissen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Grief VI ziet op de gevorderde vergoeding voor externe kosten en grief VII is gericht tegen het compenseren van de proceskosten. De
twee grieven in incidenteel hoger beroepzijn gericht tegen het toewijzen van de buitengerechtelijke externe kosten en tegen het afwijzen van het beroep op eigen schuld. De grieven worden hierna zoveel mogelijk in logische volgorde behandeld. Allereerst wordt de wijze van schadeberekening vastgesteld, dan komen de verschillende daarbij te betrekken kosten en andere schadeposten en eventuele in mindering te brengen voordelen aan de orde, en ten slotte het beroep op eigen schuld en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten.
Grieven II en III in principaal hoger beroep, waarmee de gemeente opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat zij geen schade heeft aangetoond ten aanzien van de éénendertig kavels op het Golfeiland, slagen dan ook niet.
grief IV in principaal hoger beroeponbesproken kan blijven. Met deze grief komt de gemeente op tegen de overweging van de rechtbank dat de betaling(sverplichting) van Geveke aan de gemeente van € 250.000,- (zie artikel 2 van de in de overweging 2.17 genoemde vaststellingsovereenkomst) moet worden betrokken bij de bepaling van de omvang van de schade. Er is per saldo echter geen schade, en dit wordt niet anders wanneer er nog € 250.000,- aan bijdragen van Geveke op het door de gemeente betaalde bedrag voor de gronden in mindering zou worden gebracht.
grief V in principaal hoger beroep,waarmee de gemeente betoogt dat geïntimeerden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade met betrekking tot de éénendertig kavels, niet slaagt.
grief I in incidenteel hoger beroepkomen de notarissen op tegen de toewijzing van de vordering tot vergoeding van de externe kosten ad € 83.895,10 die de gemeente heeft moeten maken ten behoeve van het sluiten van de schadebeperkende overeenkomst. De notarissen betwisten in hoger beroep niet de kosten zelf, maar stellen dat dit bedrag niet als zelfstandige post had moeten worden toegewezen, maar had moeten worden meegenomen in de schadeberekening, waardoor een eventueel voordeel hierop in mindering wordt gebracht. De gemeente heeft aangevoerd (onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2003:AF7423) dat op grond van artikel 6:98 BW de (redelijke) kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding door de aansprakelijke partij in aanmerking kunnen komen, ook wanneer uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden. Wel moeten die kosten redelijk zijn, in conditio-sine-qua-non-verband staan met het feit waaruit de aansprakelijkheid voortkomt en wel in een zodanig verband dat zij aan de daarvoor aansprakelijke partij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend.
grief VI in principaal hoger beroepkomt de gemeente op tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemeente de door haar gevorderde interne kosten onvoldoende heeft onderbouwd en dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. De gemeente wijst erop dat zij (al in eerste aanleg) een urenverantwoording van de betrokken medewerkers van de Kompanjie B.V. heeft overgelegd, evenals een schriftelijke verklaring van een gemeenteambtenaar dat de genoemde kosten zijn voldaan via de Gemeenschappelijke Regeling van de gemeente. Het hof begrijpt dat met de Gemeenschappelijke Regeling twee gemeentes, waaronder de gemeente, uit oogpunt van kostenbesparing en efficiëntie hun ambtelijk apparaat hebben samengevoegd, waardoor deze voor twee gemeentes wordt ingezet. De mensen en de taken zijn er en de financiering door de twee gemeenten van hun ‘externe’ organisatie is ook een gegeven. Voor het kunnen vorderen van vergoeding van interne kosten is bepalend of de gemeente meer of andere (interne) kosten heeft moeten door de fout van de notarissen. En dat is niet uitgewerkt. Het feit dat het reeds in dienst zijnde personeel werkzaamheden uitvoert, is daarvoor onvoldoende. Grief VI faalt eveneens.
grief II in incidenteel hoger beroephebben de notarissen nogmaals betoogd dat een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW wegens eigen schuld aan de zijde van de gemeente voor rekening van de gemeente moet blijven. Het hof volgt hen daarin niet. De herhaalde fout van de notarissen is dat steeds geen althans onvoldoende controle is verricht ten aanzien van de eigendom van de zestien percelen waarvan zij de levering dienden te verzorgen, terwijl zij als beroepsbeoefenaren deze controleplicht hadden bij de uitvoering van deze hen opgedragen werkzaamheden. Naar het oordeel van het hof vereist de billijkheid gezien deze omstandigheid en de uiteenlopende ernst van de aan weerszijden gemaakte fouten dat dan voor eigen schuld aan de zijde van de gemeente alleen plaats is als de gemeente de notaris (bij iedere levering) actief zou hebben bewogen om van die controle af te zien. Dat is niet gesteld of gebleken. De stelling dat de gemeente ook een eigen verantwoordelijkheid heeft, is onvoldoende grond voor een eigen schuld correctie. En nu de notarissen professionele beroepsbeoefenaars zijn die beroepsmatig een controleplicht hadden, en daarvoor ook werden ingeschakeld, vormt ook het feit dat de gemeente een eigen afdeling grondzaken had, en dat zij zelf de koopovereenkomsten heeft opgesteld, onvoldoende grond voor een correctie van de schadeverdeling op grond van eigen schuld. Ook deze grief faalt.
Grief VII in principaal hoger beroepslaagt dan ook niet.
6.De slotsom
€ 5.501,-(1 punt x tarief VIII € 5.501,-)