Uitspraak
[appellante],
Staatsbosbeheer,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg.
4.Bespreking van de grieven
"Algemene Bepalingen"betrekking hebbende op de ruilverkaveling en onderdeel
"N"van de akte van toedeling, gelezen in samenhang met
"Volgnummer 391"van de akte van toedeling, moeten worden
"zoals gevestigd en omschreven in akte (…)", waarbij in een enkel geval zelfs specifieke uit de voorgaande erfdienstbaarheid voortvloeiende lasten zijn vermeld. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat die gevallen zijn aan te merken als gehandhaafde erfdienstbaarheden, zoals bedoeld onder N. van de akte van toedeling. Aangezien in dit geval een verwijzing naar de akte uit 1964 ontbreekt, gaat het hier om een nieuw gevestigde erfdienstbaarheid en is de in de akte uit 1964 opgenomen onderhoudsverplichting dan ook niet opnieuw gevestigd. Dat de situatie van [appellante] feitelijk niet is veranderd, is in dit kader niet relevant. Ook de kennisgeving die [appellante] in hoger beroep heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel, nu daaruit niet volgt dat de Landinrichtingscommissie de rechten van reed niet heeft willen wijzigen.
"Voorzover niet anders is vermeld". Naar het oordeel van het hof is ook het niet herhalen van passages uit eerdere notariële akten in dit verband een wijziging in de regeling van het onderhoud. Of, zoals [appellante] heeft gesteld in haar memorie van grieven onder punt 27,
"De niet geregelde en niet in de akte van toedeling omschreven rechten, bestaan niet."