ECLI:NL:GHARL:2020:7858

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
200.239.341/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg notariële akte van toedeling in het kader van een ruilverkaveling en de gevolgen voor erfdienstbaarheden

In deze zaak gaat het om de uitleg van een notariële akte van toedeling in het kader van een ruilverkaveling en de gevolgen daarvan voor bestaande erfdienstbaarheden. Appellante, eigenaresse van een recreatiewoning, heeft in eerste aanleg gevorderd dat de erfdienstbaarheden 391 en 392 gehandhaafd blijven en dat Staatsbosbeheer, de geïntimeerde, het zandpad in goede staat moet houden. De rechtbank heeft in haar vonnis van 7 februari 2018 geoordeeld dat er een recht van weg is gevestigd ten behoeve van appellante, maar heeft de overige vorderingen afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van appellante besproken. Het hof heeft vastgesteld dat de onderhoudsplicht voor de reed, die in de akte van 26 oktober 1964 was opgenomen, niet opnieuw is gevestigd in de akte van toedeling van 20 februari 2008. De akte van toedeling vormt het sluitstuk van de ruilverkaveling en de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend. Het hof heeft geoordeeld dat de akte van toedeling geen algehele onderhoudsverplichting voor Staatsbosbeheer inhoudt, omdat deze niet expliciet is vermeld.

Het hof heeft de grieven van appellante verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Appellante is in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de exacte bewoordingen in notariële akten en de gevolgen van ruilverkavelingen voor bestaande rechten en verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.239.341/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/155689 / HA ZA 17-148)
arrest van 29 september 2020
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. C.F. van Helvoirt, kantoorhoudend te Arnhem,
tegen
Staatsbosbeheer,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Staatsbosbeheer,
advocaat: mr. K. Winterink, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 oktober 2019 hier over.
1.2
In het tussenarrest is een comparitie van partijen bepaald op 23 maart 2020. Als gevolg van overheidsmaatregelen naar aanleiding van de coronapandemie heeft de comparitie geen doorgang gevonden. [appellante] heeft daarop schriftelijk pleidooi gevraagd.
[appellante] en Staatsbosbeheer hebben op 7 juli 2020 ieder pleitaantekeningen in het geding gebracht, waarin zij over en weer ook op elkaars aantekeningen hebben gereageerd.
1.3
Vervolgens zijn de stukken opnieuw overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De feiten

2.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het vonnis van de rechtbank van 7 februari 2018 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2.2
[appellante] is eigenares van een recreatiewoning met erf, staande en gelegen aan [de a-straat 1] te [B] , kadastraal bekend gemeente Oldetrijne, sectie J, nummer 496 (verder perceel J 496).
2.3
Staatsbosbeheer is eigenaar van een perceel grond, plaatselijk bekend gemeente Oldetrijne, sectie J, nummer 517 (verder perceel J 517).
2.4
De percelen maakten deel uit van de ruilverkaveling Echtener- en Groote Veenpolder (verder de ruilverkaveling). De akte van toedeling in deze ruilverkaveling is gepasseerd op 20 februari 2008. In deze ruilverkaveling was perceel J 496 genummerd 047.003 en perceel J 517 was genummerd nummer 047.100.
2.5
Over het perceel van Staatsbosbeheer loopt een zandpad vanaf de Pieter Stuyvesantweg, een openbare weg, naar het aangrenzend aan het perceel van [appellante] gelegen perceel kadastraal bekend gemeente Oldetrijne, sectie J, nummer J 495 (verder perceel J 495), ruilverkavelingsnummer 047.002. Het pad heeft een lengte van ongeveer 1 km.
2.6
Bij notariële akte van 26 oktober 1964, ingeschreven op 27 oktober 1964, is door
de toenmalige eigenaar van het perceel Scheenepad 5, toen samen met Scheenepad 7 kadastraal bekend gemeente Oudetrijne, sectie B, nummer 1920, een aantal percelen land geleverd aan Staatsbosbeheer, waaronder het perceel thans genummerd J 517 (047.100). Daarbij is een erfdienstbaarheid in de vorm van een recht van reed (pad) gevestigd met als heersend erf het perceel sectie B nr. 1920 en als dienend erf het perceel nummer J 517 (047.100).
Deze erfdienstbaarheid is in de akte van 26 oktober 1964 als volgt omschreven:
"Het verkochte wordt bij dezen belast met het recht van reed, in de meest uitgebreide zin, ten gunste van het aan verkopers toebehorende perceel, kadastraal bekend gemeente Oudetrijne, sectie B nummer 1920, (...), ten laste van de bij deze verkochte percelen gemeente en sectie voornoemd nummers 853 en 856. (...)
De koper is verplicht de reed vanaf genoemd perceel 1920 tot aan de Pieter Stuyvesantweg in goed berijdbare staat te onderhouden."
2.7
In de akte van toedeling van 20 februari 2008 is het navolgende opgenomen:
"N. Voorzover niet anders is vermeld worden de gehandhaafde erfdienstbaarheden uitgeoefend op de tot dusverre bestaande wijze en wordt geen wijziging gebracht in de regeling van het onderhoud. Voor nieuw gevestigde erfdienstbaarheden geldt dat de noodzakelijke werken tot gebruik en behoud der erfdienstbaarheid ten laste komen van de eigenaren van het heersend en dienend erf naar rato van de aard en frequentie van het
gebruik der voorzieningen die voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid zijn of worden aangebracht. (...)
-- Volgnummer: (391)
recht van weg om te komen van en te gaan naar de openbare weg, genaamd Pieter Stuyvesantweg. Heersende erven kavels 047.022 en 047.003, dienend erfkavel 047.100.
-- Volgnummer: (392)
recht van weg om te komen van en te gaan naar de openbare weg, genaamd Pieter Stuyvesantweg. Heersend erf kavel 047.002, dienende erven kavels 047.003 en 047.022."
Deze erfdienstbaarheden zullen hierna worden aangeduid als erfdienstbaarheid 391 en
erfdienstbaarheid 392.
2.8
De plaatselijke situatie is weergegeven op onderstaand kaartje:

3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg.

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg na wijziging van eis gevorderd:
- voor recht te verklaren dat de erfdienstbaarheden 391 en 392 gehandhaafde erfdienstbaarheden zijn in de zin van hetgeen is vermeld onder N. van de akte van toedeling en dat Staatsbosbeheer het zandpad in goed berijdbare staat dient te houden;
- dat erfdienstbaarheid 392 wordt gewijzigd in die zin dat in plaats van kavel 047.022 als dienend erf wordt vermeld kavel 047.100 en dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van een rectificatie-akte;
- Staatsbosbeheer te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis het zandpad in goed berijdbare staat te brengen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor ieder dag dat zij in gebreke blijft;
- Staatsbosbeheer te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis bepaald dat een recht van weg wordt gevestigd om te komen en te gaan naar de openbare weg, Pieter Stuyvesantweg, met als heersend erf perceel J 495, en met als dienend erf perceel J 517 en dat die uitspraak conform artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de voor het vestigen van de hiervoor omschreven erfdienstbaarheid noodzakelijke notariële akte.
De rechtbank heeft alle andere vorderingen van [appellante] afgewezen en haar samen met de overige eisers in eerste aanleg veroordeeld in de kosten.

4.Bespreking van de grieven

4.1
Het hof stelt allereerst vast dat als gevolg van de uitspraak van de rechtbank, nu ten aanzien van dat onderdeel van de uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, thans ook ten gunste van perceel J 495 als heersend erf en ten laste van perceel J 517 als dienend erf een recht van weg is gevestigd om via de reed te komen en te gaan naar de Pieter Stuyvesantweg. De rechtbank heeft daarmee een kennelijke fout in de akte van toedeling hersteld.
4.2
Kern van het geschil tussen partijen vormt de vraag of de ruilverkaveling wijziging heeft gebracht in de voor Staatsbosbeheer op grond van de notariële akte van
26 oktober 1964 geldende verplichting de reed in goed berijdbare staat te onderhouden. Het hof zal de grieven, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken.
4.3
[appellante] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de onderhoudsplicht voor de reed is komen te vervallen als gevolg van de titelzuiverende werking van de akte van toedeling in het kader van de ruilverkaveling als bedoeld in artikel 208 lid 2 Landinrichtingswet (Liw). Het gaat volgens haar om de vraag wat de Landinrichtingscommissie heeft beoogd met de te handhaven erfdienstbaarheden en de daarmee samenhangende onderhoudsverplichting en hoe de
"Algemene Bepalingen"betrekking hebbende op de ruilverkaveling en onderdeel
"N"van de akte van toedeling, gelezen in samenhang met
"Volgnummer 391"van de akte van toedeling, moeten worden
uitgelegd.
4.4
Bij de uitleg van een notariële akte waarbij een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd komt het in beginsel aan op de in die akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (o.a. HR 19 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ2904).
In dit geval komt daarbij bijzondere betekenis toe aan het feit dat de onderhoudsverplichting waar [appellante] zich op beroept zou zijn vastgesteld in de akte van toedeling in het kader van de ruilverkaveling. De akte van toedeling vormt het sluitstuk van een laagdrempelig met procedurele waarborgen omkleed stelsel ter vaststelling van onder meer erfdienstbaarheden en daarmee samenhangende rechten en verplichtingen. De in de Landinrichtingswet opgenomen termijnen dienen ertoe om binnen korte tijd het proces van ruilverkaveling onherroepelijk te kunnen afronden door middel van een onaantastbare vaststelling van de rechten op in de ruilverkaveling betrokken percelen (vgl. HR 24 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9600). Dat leidt er toe dat bij de uitleg van de bepalingen in de akte van toedeling groot gewicht toekomt aan de bewoordingen van die akte.
4.5
Het hof stelt vast dat, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, in de akte van toedeling opnieuw een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd ten behoeve van onder meer perceel J 496 van [appellante] en ten laste van perceel J 517 van Staatsbosbeheer. Anders dan in de notariële akte van 26 oktober 1964 is in de akte van toedeling met betrekking tot deze erfdienstbaarheid niet uitdrukkelijk vermeld dat de eigenaar van het perceel (Staatsbosbeheer) verplicht is de weg in goed berijdbare toestand te onderhouden. Dat betekent dat op grond van de akte van toedeling ervan moet worden uitgegaan dat er geen algehele onderhoudsverplichting geldt voor de eigenaar van perceel J 517.
4.6
Verder blijkt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, uit de door Staatsbosbeheer overgelegde gedeelten uit de akte van toedeling dat in verschillende gevallen bij de daar gevestigde erfdienstbaarheden is verwezen naar voorgaande erfdienstbaarheden door middel van de omschrijving:
"zoals gevestigd en omschreven in akte (…)", waarbij in een enkel geval zelfs specifieke uit de voorgaande erfdienstbaarheid voortvloeiende lasten zijn vermeld. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat die gevallen zijn aan te merken als gehandhaafde erfdienstbaarheden, zoals bedoeld onder N. van de akte van toedeling. Aangezien in dit geval een verwijzing naar de akte uit 1964 ontbreekt, gaat het hier om een nieuw gevestigde erfdienstbaarheid en is de in de akte uit 1964 opgenomen onderhoudsverplichting dan ook niet opnieuw gevestigd. Dat de situatie van [appellante] feitelijk niet is veranderd, is in dit kader niet relevant. Ook de kennisgeving die [appellante] in hoger beroep heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel, nu daaruit niet volgt dat de Landinrichtingscommissie de rechten van reed niet heeft willen wijzigen.
4.7
Het beroep op het bepaalde onder N van de akte van toedeling, in die zin dat sprake is van een gehandhaafde erfdienstbaarheid, kan [appellante] niet baten. Deze bepaling begint met de woorden
"Voorzover niet anders is vermeld". Naar het oordeel van het hof is ook het niet herhalen van passages uit eerdere notariële akten in dit verband een wijziging in de regeling van het onderhoud. Of, zoals [appellante] heeft gesteld in haar memorie van grieven onder punt 27,
"De niet geregelde en niet in de akte van toedeling omschreven rechten, bestaan niet."
4.8
De stelling van [appellante] dat het feit dat in de lijst der geldelijke regelingen geen vergoeding aan haar is opgenomen er op wijst dat niet is beoogd wijziging te brengen in de onderhoudsverplichting van Staatsbosbeheer treft in het licht van de overwegingen onder 4.6 en 4.7 geen doel, nog daargelaten dat er verschillende redenen kunnen zijn die er toe hebben geleid dat geen vergoeding in de lijst is opgenomen.
4.9
Onder de hiervoor omschreven omstandigheden kan daarom niet worden geoordeeld dat het kennelijk de bedoeling van de Landinrichtingscommissie is geweest de onderhoudsverplichting ongewijzigd te handhaven of dat er sprake is van een kennelijke fout. [appellante] , die geen gebruik heeft gemaakt van de in de Liw geboden mogelijkheden van bezwaar en beroep om de onderhoudsplicht ten aanzien van de reed aan de orde te stellen, kan daarom niet via de onderhavige procedure alsnog bewerkstelligen dat de onderhoudsverplichting, evenals voorheen, volledig bij Staatsbosbeheer komt te liggen.
4.1
Het feit dat Staatsbosbeer desondanks nog enige jaren na afronding van de ruilverkaveling de nodige onderhoudswerkzaamheden aan de reed heeft verricht, leidt niet tot een ander oordeel.
4.11
[appellante] heeft tot slot in het algemeen bewijs aangeboden van al haar stellingen met alle middelen rechtens. In hoger beroep brengt de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek moet zijn mee dat van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt in beginsel mag worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. Het hof zal dit bewijsaanbod daarom passeren.

5.Slotsom

5.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van de procedure in het hoger beroep veroordelen. Deze kosten zullen aan de zijde van Staatsbosbeheer worden vastgesteld op € 726,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.148,-
(2 punten, tarief II, € 1.074,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals in het dictum omschreven.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 7 februari 2018;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Staatsbosbeheer vastgesteld op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 726,- voor verschotten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. I.F. Clement en mr. D.J. Keur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
29 september 2020.