In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een vrouw en een man, die in 2012 zijn gehuwd en inmiddels gescheiden zijn. De vrouw, verzoekster in het hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de partneralimentatie met ingang van 18 september 2018 op nihil werd gesteld. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de partneralimentatie opnieuw vast te stellen op € 3.630,16, haar volledige behoefte. De man, verzoeker in het hoger beroep, verzoekt de grieven van de vrouw ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De procedure in eerste aanleg is terug te voeren op eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de partneralimentatie in verschillende periodes is vastgesteld en gewijzigd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail onderzocht, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de noodzaak van de vrouw om in haar levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat hij in staat is om in de behoefte van de vrouw te voorzien.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de partneralimentatie vastgesteld op € 2.363,23 netto per maand, met ingang van 1 juni 2017. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in alimentatiezaken en de verantwoordelijkheden van beide partijen in het aanleveren van relevante financiële gegevens.