ECLI:NL:HR:2015:1072

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
15/00452
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep in alimentatiezaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende alimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De vrouw, verweerder in cassatie, had verzocht het beroep te verwerpen. De Procureur-Generaal stelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep op grond van artikel 80a van de Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft de feiten en het verloop van het geding in feitelijke instanties in overweging genomen, waarbij verwezen werd naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland en het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat hij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de man niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

17 april 2015
Eerste Kamer
15/00452
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak C/15/197055/FA RK 12-3561 van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2013,
28 augustus 2013 en 12 februari 2014;
b. de beschikking in de zaak 200.149.032/01 van het gerechtshof Amsterdam van 4 november 2014.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van de man heeft bij brief van 16 maart 2015 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4-5, 7-11, 13 en 15).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
17 april 2015.