ECLI:NL:GHARL:2020:7772

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
200.280.791
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregelingen en vernietiging van de weigering van de schone lei

In deze zaak gaat het om de verlenging van de wettelijke schuldsaneringsregelingen van de appellanten, [appellant] en [appellante], die in hoger beroep zijn gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 8 juli 2020 besloten om de schuldsaneringsregelingen van de appellanten te beëindigen zonder hen de schone lei te verlenen, omdat zij tekortgeschoten zouden zijn in hun verplichtingen. De appellanten hebben echter betoogd dat er onduidelijkheid bestond over de omvang van hun schulden, met name een huurschuld en een boedelachterstand. Het hof heeft de zaak op 21 september 2020 behandeld en heeft vastgesteld dat de rechtbank bij haar beslissing mogelijk is uitgegaan van onjuiste gegevens. Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellanten niet ernstig genoeg zijn om hen de schone lei te onthouden. Daarom heeft het hof besloten om de looptijd van hun schuldsaneringsregelingen te verlengen tot 8 augustus 2022, met vrijstelling van de verplichting tot boedelafdracht, behoudens het reguliere maandelijkse bewindvoerderssalaris. Het hof benadrukt dat de appellanten alle overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling moeten blijven nakomen en hen de kans biedt om hun schulden alsnog af te lossen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.280.791
(insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: R 602-603/17)
arrest van 28 september 2020
in de zaak van
[appellant]
en
[appellante],
beiden wonende te [A] ,
appellanten, hierna: [appellant] en [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 8 augustus 2017 is, op verzoek van [appellant] en [appellante] , de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot bewindvoerder [B] benoemd.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 8 juli 2020 zijn de schuldsaneringsregelingen van [appellant] en [appellante] geëindigd met het verbindend worden van de slotuitdelingslijsten, maar zonder dat aan hen de schone lei wordt verleend. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 16 juli 2020 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 juli 2020. [appellant] en [appellante] verzoeken het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, hun wettelijke schuldsaneringsregeling te verlengen met een door het hof als juist te achten termijn, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift kennisgenomen van:
- de brief met bijlagen van 29 juli 2020 van de bewindvoerder;
- het op 17 september 2020 van mr. Van der Linden ontvangen emailbericht en enkele op
dezelfde datum ontvangen stukken;
- het e-mailbericht met bijlagen van 18 september 2020 van de bewindvoerder en
- het ter zitting overgelegde door [appellant] opgestelde aflossingsplan.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. Hierbij zijn
[appellant] en [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. Namens de wegens ziekte afwezige bewindvoerder is haar kantoorgenoot I.M. IJsseldijk verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
De rechtbank heeft aan de beslissing om [appellant] en [appellante] de schone lei te onthouden ten grondslag gelegd dat [appellant] en [appellante] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit hun schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Hierbij doelt de rechtbank op het tijdens de regelingen laten ontstaan van bovenmatige nieuwe schulden aan in ieder geval de belastingdienst voor een totaalbedrag van € 6.045 en mogelijk ook aan de verhuurder van de woning van [appellant] en [appellante] van € 3.185,01 en het laten ontstaan van een boedelachterstand van, na inhouding van het vrij te laten deel van het vakantiegeld, ongeveer € 1.000.
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] en [appellante] tot verlenging van de looptijd van hun schuldsaneringsregeling niet gehonoreerd, enerzijds omdat [appellant] en [appellante] geen actie hebben ondernomen om de nieuwe schuld(en) en de boedelachterstand volledig in te lopen en anderzijds omdat een verlenging zinloos zou zijn gezien de forse bedragen zie zij zouden moeten aflossen tijdens de resterende duur van hun regeling, waarin alle verplichtingen, dus ook de verplichting tot boedelafdracht, voor hen zouden blijven gelden.
3.2 Het hof oordeelt als volgt.
In de beslissing tot weigering van de schone lei aan [appellant] en [appellante] heeft de rechtbank mede een huurschuld van € 3.185,01 betrokken. Dit bedrag is conform de opgave in een mail van 24 juni 2020 [1] , die door Nexa Velo Advocaten namens de verhuurder aan de bewindvoerder is gestuurd.
[appellant] en [appellante] hebben (de hoogte van) de bovengenoemde huurschuld betwist. Uit de door de verhuurder zelf verstrekte overzichten van de betaalde huur blijkt dat [appellant] en [appellante] vanaf aanvang schuldsanering nagenoeg maandelijks een huur van minimaal € 720 en maximaal € 818,07 hebben voldaan. Uit het totaal van de huurschuld en het overzicht volgt dat het grootste deel van de door de verhuurder opgegeven achterstand is ontstaan vóór datum toelating. Dit geeft voldoende ruimte aan de veronderstelling dat de rechtbank van een te hoge nieuwe schuld aan de verhuurder is uitgegaan. Hierbij is mede van belang dat er een geschil is ontstaan tussen [appellant] en [appellante] enerzijds en de verhuurder anderzijds over de door laatstgenoemde aangekondigde en doorgevoerde huurverhoging per 1 juli 2019. Volgens [appellant] heeft hij bij de verhuurder schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de aangekondigde verhoging, omdat deze volgens hem niet in overeenstemming was met het puntensysteem dat de huurcommissie hanteert bij de vaststelling van de maximale huurprijs.
Voor het hof is onduidelijk of de verhuurder het bezwaar aan de huurcommissie heeft voorgelegd en wat daarvan de stand van zaken is. Hieruit volgt dat niet vaststaat welke huurbedragen [appellant] en [appellante] gedurende een substantieel deel van de looptijd van hun regeling verschuldigd waren. Daardoor is ook onduidelijk gebleven met welke huurschuld rekening moet worden gehouden. Deze onduidelijkheid kan [appellant] en [appellante] niet worden aangerekend.
3.3
De bewindvoerder heeft bij mail van 27 juli 2020 aangegeven dat de boedelachter-stand van [appellant] en [appellante] volgens haar herberekeningen vtlb op dit moment € 179,43 bedraagt. Bij mail van 15 juli 2020 had zij reeds vermeld dat aan [appellant] en [appellante] nog een vrij te laten vakantiegeld 2019-2020 toekomt van € 888,78. Na toestemming van [appellant] en [appellante] is de gestelde boedelachterstand verrekend met het vakantiegeld dat zij nog van de boedel tegoed hadden. Daarmee is de boedelachterstand opgelost.
3.4
Ter zitting heeft het hof een aantal vragen gesteld aan de waarnemend bewindvoerder naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde vtlb-berekeningen en jaarlijkse overzichten van de boedelafdrachten. Het hof heeft de volgende punten onder de aandacht gebracht en daarover vragen gesteld.
Vtlb
-HuurIn de opnieuw uitgevoerde vtlb-berekeningen is geen rekening gehouden met de verhoogde
huursom over de jaren 2019 en 2020. Uit het overzicht van de verhuurder blijkt dat in die
jaren hogere bedragen zijn betaald dan € 720,62 dat consequent in het vtlb is opgenomen
als huursom. Dit betekent dat na herberekening van het vtlb over die jaren het vtlb hoger en
de boedelachterstand naar alle waarschijnlijkheid lager zal uitvallen.
-Gemeentelijke en waterschapslastenVerder maakt het hof uit de mail van de bewindvoerder van 8 mei 2020 aan de rechtbank op
dat [appellant] en [appellante] kennelijk over 2019 en 2020 toestemming hebben gekregen om de
gemeentelijke en waterschapslasten uit de boedel te laten voldoen (overeenkomstig par. 5.1
van het Vtlb-rapport). Uit het bij de mail van 27 juli 2020 gevoegde overzicht over het jaar
2019 blijkt echter dat de gemeentelijke en waterschapslasten van € 717,40 bij de kolom
“afgedragen” in mindering worden gebracht op de aan de boedel afgedragen boedelbij-
dragen, zodat er volgens dat overzicht een boedelachterstand bestaat van € 706,01.
Met andere woorden, bedragen die met toestemming van de rechter-commissaris uit de
beschikbare boedel mogen worden betaald, mogen niet leiden tot een verhoogde
boedelachterstand omdat ze in mindering worden gebracht op de op basis van het vtlb
maandelijks berekende boedelafdrachten.
Als deze belastingen echter inderdaad met toestemming van de rechter-commissaris van de
boedel mochten worden betaald, behoort het bedrag van € 717,40 niet in mindering te
worden gebracht op de boedelafdrachten en zou er in plaats van een boedelachterstand een
boedelvoorstand van € 11,39 zijn. Over het jaar 2020 gaat het om een bedrag van € 272,65
voor gemeentelijke en waterschapslasten, dat eveneens in de kolom “afgedragen” in
mindering is gebracht. Dat zou, uitgaande van de toestemming van de rechter-commissaris,
met zich brengen dat in plaats van het in het overzicht opgenomen bedrag van € 768,93 een
bedrag van € 1.041,58 aan [appellant] en [appellante] zou toekomen in verband met te hoge
afdrachten.
-
Medische keuringHetzelfde doet zich voor bij de kosten voor de medische keuring van [appellante] . Uit de mail
van 15 juli 2020 van de bewindvoerder aan [appellant] en [appellante] volgt dat de kosten van de
door de rechter-commissaris verzochte medische keuring van € 134,24 eveneens zullen
worden betaald vanaf de boedelrekening. Uit het overgelegde overzicht van de
bewindvoerder over 2018 blijkt dat dit bedrag in mindering is gebracht op de afdrachten
(eveneens in mindering gebracht op het subtotaal onder de kolom “afgedragen”), terwijl dit
bedrag zoals de bewindvoerder in haar mail opmerkt in mindering moet worden gebracht op
het spaartegoed.
-Kindgebonden budget 2018Verder is er nog onduidelijkheid over het kindgebonden budget 2018: er is een bedrag van
€ 1.828 door de belastingdienst op de rekening gestort van [appellant] en [appellante] . [appellant] en
[appellante] hebben op hun beurt dit bedrag doorgestort naar de boedel. Bij beschikking van de
belastingdienst van 1 mei 2020 is een bedrag van € 1.367 voor kindgebonden budget over
het jaar 2018 van [appellant] en [appellante] teruggevorderd. In het door de bewindvoerder
opgestelde overzicht over het jaar 2018 is een bedrag van € 1.828 toegevoegd bij de
afdrachten en een bedrag van € 1.290,72 met de toelichting “2018 in verband met
toeslagen” op die afdrachten in mindering gebracht. Uit de brief van de bewindvoerder aan
het hof van 29 juli 2020 blijkt dat dit bedrag uit de boedel is betaald om een aanslag uit
hoofde van terug te betalen toeslag 2018 van € 1.402 te betalen. De hierboven genoemde
onderling afwijkende bedragen van de door de bewindvoerder genoemde aanslag van
€ 1.402 en het daarvoor ter beschikking gestelde bedrag van € 1.290,72 en daarnaast de
terugvorderingsbeschikking van de belastingdienst van € 1.367 over hetzelfde jaar zijn niet
onmiddellijk te verklaren. Verder blijkt uit het vtlb over het jaar 2018 dat maandelijks
rekening is gehouden met een bedrag voor ontvangen kindgebonden budget van € 86,83.
Ter zitting heeft [appellant] aangegeven dat hij over het jaar 2018 geen aanspraak had op
kindgebonden budget. Een en ander roept vragen op ten aanzien van het vtlb en de te
betalen aanslag kindgebondenbudget 2018 van € 1.367 die onder meer als nieuwe schuld in
het overzicht van nieuwe belastingschulden is opgevoerd. De waarnemend bewindvoerder
kon hierover ter zitting onvoldoende helderheid scheppen.
De hiervoor opgeworpen kwesties geven aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de laatst berekende boedelachterstand van € 179,43 niet juist is. Het hof sluit niet uit dat zelfs sprake zou kunnen zijn van teveel afgedragen bedragen. Het hof gaat ervan uit dat de bewindvoerder [appellant] en [appellante] hierover zo spoedig mogelijk uitsluitsel zal geven.
3.5
Hoewel [appellant] en [appellante] zelf ook erkennen dat zij tijdens hun schuldsanerings-regeling tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen, waaronder ook de informatieplicht, acht het hof deze tekortkomingen gezien de feiten en omstandigheden van dit geval onvoldoende ernstig om daaraan het verstrekkende gevolg van het onthouden van een schone lei te verbinden. [appellant] en [appellante] hebben toegelicht dat er veel onduidelijkheid is ontstaan met de terugvorderingen van de toeslagen van de belastingdienst, omdat op enig moment gebruik is gemaakt van een vooringevuld formulier van de belastingdienst, waarop voor [appellant] een te laag inkomen was ingevuld. Sindsdien lopen zij achter de feiten aan.
Mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder rov. 3.2, 3.3 en 3.4 is vastgesteld en overwogen, zal het hof [appellant] en [appellante] met ingang van heden met een maximale verlenging van de looptijd van hun regeling tot 8 augustus 2022 alsnog in de gelegenheid stellen hun regeling tot een goed einde te brengen. Omdat [appellant] en [appellante] gedurende de gehele regeling naar vermogen hebben gewerkt en boven het vtlb hebben afgedragen zullen zij gedurende de verlengde looptijd van hun regeling worden vrijgesteld van de verplichting tot boedelafdracht behoudens het reguliere maandelijkse bewindvoerderssalaris. Hierbij valt niet uit te sluiten dat naar aanleiding van de hiervoor onder rov. 3.4 weergegeven punten nieuwe berekeningen van het vtlb zullen volgen, waaruit een lagere aflossingscapaciteit gedurende de eerste drie jaar van de regelingen zou kunnen volgen. Met een eventuele voorstand kan dan een deel van de belastingschulden worden voldaan.
3.6
Het hof wijst [appellant] en [appellante] er met nadruk op dat zij, met uitzondering van de verplichting tot boedelafdracht en de sollicitatieplicht, alle overige verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling, te weten de verplichting tot maandelijkse betaling van het bewindvoerdersalaris, de informatieplicht en de verplichting om geen nieuwe (bovenmatige) schulden te laten ontstaan, zullen moeten (blijven) nakomen.
Het spreekt - tot slot - voor zich dat [appellant] en [appellante] de verlenging van hun regeling ook zullen moeten gebruiken om de achterstanden die zij hebben volledig in te lopen, om uiteindelijk de schone lei te verkrijgen.
3.7
Het hoger beroep slaagt. Het vonnis van 8 juli 2020 zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.

4.4. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 8 juli 2020 en, opnieuw recht doende:
bepaalt dat de wettelijke schuldsaneringsregelingen van [appellant] en [appellante] wordt voortgezet;
verlengt de looptijd van deze regelingen tot uiterlijk 8 augustus 2022, of zoveel korter als voor die datum mocht blijken dat van (een) zogenoemde nieuwe schuld(en) geen sprake (meer) is.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, L. Janse en M.B. Beekhoven van den Boezem, en is op 28 september 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.met in deze mail bijgesloten overzichten van medio april 2020.