ECLI:NL:GHARL:2020:751

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
200.234.448
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst betreffende vervallen arbeidsplaatsen en het recht op vergoeding voor werknemers

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de uitleg van een overeenkomst die betrekking heeft op vervallen arbeidsplaatsen en het recht op vergoeding voor werknemers. De zaak betreft Dynniq Nederland B.V., die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter te Amersfoort. De geïntimeerde, die werkzaam was bij Dynniq, heeft zijn recht op een transitievergoeding opgeëist na de beëindiging van zijn dienstverband. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer recht heeft op een vergoeding, ondanks dat hij een passend aanbod van een andere werkgever heeft aanvaard. De overeenkomst, die tussen de ondernemingsraad en Dynniq is gesloten, bevat bepalingen over de begeleiding van boventallig personeel en de voorwaarden waaronder een werknemer recht heeft op een vergoeding. Het hof heeft geoordeeld dat de werknemer in dit geval recht heeft op de transitievergoeding, omdat er geen passend aanbod van Dynniq is gedaan en de werknemer niet heeft geweigerd om een interne functie te aanvaarden. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd en Dynniq veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.234.448
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5847913)
arrest van 28 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dynniq Nederland B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Dynniq,
advocaat: mr. R. van der Stap,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J. Wijnja.

1.Het verdere verloop van het hoger beroep

1.1
Na het tussenarrest van 14 mei 2019 is op 8 januari 2020 een comparitie van partijen gehouden. Daarna heeft het hof bepaald dat opnieuw arrest zal worden gewezen.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het vonnis van 15 november 2017 van de kantonrechter te Amersfoort.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. [geïntimeerde] is werkzaam geweest bij Dynniq als [---] . In de loop van 2016 heeft binnen Dynniq een reorganisatie plaatsgevonden. In dat verband is op 21 juli 2016 tussen de ondernemingsraad en Dynniq een ‘Overeenkomst ten behoeve van vervallen arbeidsplaatsen Dynniq Nederland B.V.’ (hierna: de overeenkomst) afgesloten voor de periode tot 1 september 2016 die geldt voor werknemers die voor onbepaalde tijd in dienst waren bij Dynniq en wiens arbeidsplaats is komen te vervallen. De overeenkomst voorziet onder meer in begeleiding van het boventallige personeel bij herplaatsing binnen en buiten Dynniq. In de artikelen 4.7 en 4.9 van hoofdstuk 4 (
“Aanzegging en bemiddeling”) is het aanbod van een passende functie binnen (4.4 en 4.7) en buiten (4.9) Dynniq geregeld. In die bepalingen staat onder meer dat de werknemer van alle financiële voorzieningen van de overeenkomst is uitgesloten wanneer hij een aangeboden passende functie (binnen of buiten Dinniq) weigert.
In hoofdstuk 5
“Beëindiging van de arbeidsovereenkomst”staat
5.1 AlgemeenDe Werknemer van wie de arbeidsplaats is komen te vervallen en met wie het dienstverband wordt beëindigd, komt bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in aanmerking voor een vergoeding, tenzij vóór de datum waarop het dienstverband eindigt aan de Werknemer een passend aanbod (als bedoeld in artikel 4.4 en 4.8 van deze Overeenkomst ten behoeve van vervallen arbeidsplaatsen) is gedaan.5.2 De transitievergoedingPer einde dienstverband ontvangt de Boventallige Werknemer die niet kan worden herplaatst een transitievergoeding op grond van artikel 7:763 e.v. BW. (…) De bovenstaande transitievergoeding zal worden vermenigvuldigd met een factor 2.0. (…) In artikel 4.7 en 4.9 is geregeld dat hetgeen hiervoor is bepaald over de transitievergoeding, uitdrukkelijk niet van toepassing is in bepaalde situaties waarin Werknemers een passende interne of externe functie hebben geweigerd én waarvan de Begeleidingscommissie, indien ingeschakeld, de bezwaren heeft afgewezen. Zij kunnen geen aanspraak maken op de voorzieningen zoals beschreven in deze Overeenkomst.”De arbeidsplaats van [geïntimeerde] is komen te vervallen. Dura Vermeer heeft een aantal projecten van Dynniq overgenomen en een aantal werknemers van Dynniq een passend aanbod gedaan. [geïntimeerde] heeft – net als acht andere collega’s – dit aanbod aanvaard en is per 1 augustus 2016 in dienst getreden bij Dura Vermeer. Een aantal collega’s heeft het aanbod om bij Dura Vermeer in dienst te treden afgewezen. Met hen is een vaststellingsovereenkomst gesloten en zij hebben van Dynniq een transitievergoeding ontvangen.
3.2
De vraag die in deze zaak voorligt is of [geïntimeerde] recht heeft op een vergoeding zoals genoemd in artikel 5.1 van de overeenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat dit het geval is en heeft aan [geïntimeerde] een vergoeding toegewezen ter hoogte van de transitievergoeding. Met de vijf tegen het vonnis gerichte grieven betoogt Dynniq in de kern dat de bedoeling van de overeenkomst is om boventallige werknemers zoveel mogelijk naar ander werk te begeleiden (met dezelfde arbeidsvoorwaarden en met behoud van dienstjaren). Wanneer een werknemer onder die voorwaarden elders aan de slag kan, bestaat geen recht op een vergoeding. Het hof heeft in een eerdere beschikking ook aldus beslist volgens Dynniq.
3.3
Anders dan door Dynniq betoogd heeft het hof in de beschikking van 30 augustus 2017 (rekestnummer 200.214.178) die is gewezen tussen Dynniq en een voormalig werknemer van Dynniq niet geoordeeld over de vraag of deze werknemer op grond van (artikel 5.1 van) de overeenkomst recht had op een vergoeding (ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding), maar een oordeel daarover in het midden gelaten. Het oordeel van het hof in die beschikking is beperkt tot de vraag of deze werknemer op grond van artikel 7:673 lid 1 aanhef onder a BW recht had op een transitievergoeding. Die beschikking is voor deze zaak dus niet relevant.
3.4
Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde] op grond van artikel 5.1 van de overeenkomst recht heeft op een vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
De overeenkomst moet worden uitgelegd - daarover bestaat tussen partijen ook geen discussie - aan de hand van de zogenoemde cao-norm. Dat betekent dat aan de bepalingen van de overeenkomst een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van het sociaal plan, van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt daarom niet aan op de bedoelingen van de partijen die de overeenkomst hebben gesloten, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de overeenkomst is opgesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de overeenkomst gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
3.5
Uit de tekst van artikel 5.1 volgt dat een werknemer recht heeft op een vergoeding wanneer het dienstverband wordt beëindigd. Dat recht bestaat, volgens de tekst van deze bepaling gelezen in samenhang met de artikelen 4.4 en 4.7, niet wanneer een aanbod tot passende arbeid binnen Dynniq (daarop zien de artikelen 4.4 en 4.7) wordt geweigerd.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het dienstverband tussen Dynniq en [geïntimeerde] is geëindigd. [geïntimeerde] heeft dan volgens de tekst van artikel 5.1 recht op een vergoeding.
valt niet onder de in dat artikel genoemde uitzondering. Aan [geïntimeerde] is immers geen interne functie aangeboden en is geen sprake van een weigering door hem van zo’n functie. Evenmin heeft hij de hem aangeboden externe functie geweigerd. Anders dan Dynniq met grief 1 aanvoert, kan ook uit de tekst van artikel 5.2 in samenhang met artikel 5.1 niet worden afgeleid dat een werknemer niet in aanmerking komt voor de in artikel 5.1 genoemde vergoeding wanneer hij een passend aanbod heeft aanvaard. Artikel 5.2 is immers niet van toepassing op [geïntimeerde] omdat hij geen werknemer is
“die niet kan worden herplaatst”zoals dat artikel voorschrijft voor het recht op een transitievergoeding.
Het kan zo zijn dat het niet de bedoeling van de ondernemingsraad en Dynniq was om werknemers die succesvol naar een passende baan zijn begeleid onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden en met behoud van dienstjaren, ook nog een vergoeding toe te kennen. Dit volgt echter niet uit de overeenkomst. Een mogelijke onduidelijkheid van de tekst komt in de verhouding van partijen voor risico van Dynniq. Dynniq heeft nog gewezen op de e-mail van 1 juli 2016 die zij, naar aanleiding van een bijeenkomst met de boventallige werknemers, aan die werknemers heeft gestuurd en waarin is uitgelegd waarop de werknemers recht hebben. Die e-mail kan niet worden beschouwd als een bij de overeenkomst horende schriftelijke toelichting waarop bij de uitleg van die overeenkomst acht moet worden geslagen. Overigens leest het hof ook in die e-mail niet dat wanneer een werknemer een passende functie buiten Dynniq aanvaardt, de werknemer geen recht heeft op de in artikel 5.1 van de overeenkomst genoemde vergoeding. In zoverre is dus ook niet gebleken van de door Dynniq gestelde (volgens haar objectief kenbare) bedoeling van de overeenkomst.
3.6
De kantonrechter heeft voor de bepaling van de hoogte van de in artikel 5.1 genoemde vergoeding – waarover in de overeenkomst niets nader is bepaald – overwogen dat op grond van de redelijkheid en de billijkheid en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van het sociaal plan, aanleiding is te kijken naar de positie van een werknemer die een passend aanbod heeft geweigerd en die een wettelijk recht heeft op een transitievergoeding, ongeacht het antwoord op de vraag of hij feitelijk ander werk heeft gevonden. Met haar derde grief maakt Dynniq weliswaar bezwaar tegen de vergelijking met werknemers die een passend aanbod hebben geweigerd, maar het hof leest in het standpunt van Dynniq niet dat zij het oneens is met de door de kantonrechter vastgestelde hoogte van de vergoeding (namelijk gelijk aan eenmaal de transitievergoeding). Ter zitting bij het hof is namens Dynniq ook desgevraagd verklaard dat de overeenkomst twee vergoedingen kent: een vergoeding ter hoogte van eenmaal de wettelijke transitievergoeding en een vergoeding ter hoogte van tweemaal de wettelijke transitievergoeding (zoals bepaald in artikel 5.2 van de overeenkomst). Hieruit leidt het hof af dat ook volgens Dynniq de in artikel 5.1 genoemde vergoeding – behoudens voor de in artikel 5.2 genoemde niet herplaatsbare werknemers – eenmaal de transitievergoeding bedraagt.
Overigens is het hof met betrekking tot de hoogte van de in artikel 5.1 genoemde vergoeding, hetzelfde oordeel toegedaan als de kantonrechter. Tegen de achtergrond van de door de kantonrechter gehanteerde maatstaven ligt het voor de hand om voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding te kijken naar de vergoeding waarop een werknemer bij beëindiging van het dienstverband zonder aanvaarding van een passend aanbod, recht heeft. Dat is de wettelijke transitievergoeding. Dat recht vervalt niet wanneer de werknemer direct na beëindiging van de arbeidsovereenkomst een andere baan heeft gevonden.
3.7
De conclusie is dat het hoger beroep geen doel treft. Dynniq wordt in het ongelijk gesteld en daarom in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. Die kosten komen aan de zijde van [geïntimeerde] neer op € 726,- aan griffierecht en op € 2.148,- (2 punten x tarief II) aan salaris advocaat. Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Amersfoort van 15 november 2017;
veroordeelt Dynniq in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 726,- voor verschotten en op € 2.148- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Dynniq in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Dynniq niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, C. Hoogland en H. Manuel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.