ECLI:NL:GHARL:2020:746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
200.204.020
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en vrijwaring in hoger beroep met betrekking tot leaseovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake bestuurdersaansprakelijkheid en vrijwaring. De appellant, wonende te [A], had in eerste aanleg een eiser-rol en werd vertegenwoordigd door advocaat mr. N.E. Koelemaij. De geïntimeerde, wonende te [B], was in eerste aanleg gedaagde en werd bijgestaan door advocaat mr. M.A. Schuring. De zaak betreft een leaseovereenkomst die door de appellant werd ondertekend, naar aanleiding van een verzoek van de geïntimeerde, die een zakelijke relatie had met de vader van de appellant. De appellant stelde dat hij onder valse voorwendselen was bewogen om de overeenkomst te ondertekenen, met als doel de aansprakelijkheid jegens VW te ontlopen.

Het hof heeft de inhoud van eerdere tussenarresten overgenomen en het verdere verloop van het geding in hoger beroep vastgesteld. De appellant heeft getuigen doen horen, waaronder zichzelf en zijn vader, die beiden verklaarden dat de geïntimeerde hen had misleid. De geïntimeerde heeft in contra-enquête zichzelf als getuige gehoord en ontkende de beschuldigingen. Het hof concludeerde dat de appellant niet was geslaagd in de bewijsopdracht, omdat er onvoldoende bewijs was dat de geïntimeerde onrechtmatig had gehandeld. De verklaringen van de getuigen boden geen concrete aanknopingspunten voor de stelling van de appellant.

Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de appellant verworpen en de bestreden vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde werden vastgesteld op € 718,00 voor griffierecht en € 4.173,00 voor salaris van de advocaat. Het arrest werd uitgesproken op 28 januari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.204.020/01
(zaaknummer eerste aanleg: 4494086 CV EXPL 15-5163)
arrest van 28 januari 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij te Assen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.A. Schuring te Almelo.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 20 juni 2017 en 29 januari 2019 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van getuigenverhoor en tegengetuigenverhoor van 4 juni 2019;
- de H-formulieren van ieder van partijen van 7 oktober 2019 waarmee zij hebben laten weten af te zien van het horen van verdere getuigen in enquête respectievelijk contra-enquête en arrest vragen.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
De inhoud van het tussenarrest van 29 januari 2019, waaraan het hof zich houdt, wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast.
In dat tussenarrest is [appellant] opgedragen te bewijzen dat [geïntimeerde] hem er onder valse voorwendselen toe heeft bewogen de leaseovereenkomst te ondertekenen, namelijk met het vooropgezette plan om de door Grindex BV aan VW verschuldigde leasetermijnen onbetaald te zullen laten en om [geïntimeerde] en de Stichting te laten ontkomen aan aansprakelijkheid jegens VW.
2.2.
Ter voldoening aan de bewijsopdracht heeft [appellant] twee getuigen doen horen, namelijk zichzelf en zijn vader, [C] (hierna: [C] sr.). De partijverklaring van [appellant] zal worden gewaardeerd met inachtneming van het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv.
[geïntimeerde] heeft in contra-enquête zichzelf doen horen. Ten aanzien van zijn verklaring geldt de beperking van artikel 164 lid 2 Rv niet.
2.3.1.
[appellant] heeft  als partijgetuige  onder meer het volgende verklaard (verkort en zakelijk weergegeven):
[geïntimeerde] , die een zakelijke relatie van [C] sr. was, heeft [appellant] benaderd omdat hij een makelaardij wilde beginnen en via [C] sr. wist dat [appellant] een lege BV had. De BV had geen schulden gemaakt en daarin vonden geen activiteiten plaats. De enige jaarrekening die [appellant] kent betrof de lege BV.
Eind 2013 is de verkoop van de BV ter sprake gekomen, waarna een afspraak met de notaris is gemaakt. [appellant] heeft [geïntimeerde] niet om een ondernemingsplan of andere financiële onderbouwing gevraagd. [geïntimeerde] vertelde [appellant] dat hij zelf een goed ondernemingsplan had.
[geïntimeerde] heeft [appellant] een keer op een woensdagavond opgehaald. Zij zijn toen naar Utrecht of Amersfoort gegaan naar een supermarkt, de Plus. Daar zijn de sleutels overhandigd. Het ging om een overgang van een leasecontract, niet om een nieuw leasecontract. Een week daarvoor had [geïntimeerde] [appellant] verteld dat hij voor een voordelige prijs een Porsche kon leasen. Het ging om een buitenkansje. [appellant] zou er € 500,- voor krijgen en heeft toen de leaseovereenkomst ondertekend. [appellant] vond het niet gek dat [geïntimeerde] in een Porsche wilde gaan rijden, want [geïntimeerde] reed altijd in dure auto's rond.
[appellant] heeft in opdracht van [geïntimeerde] de leasetermijnen van januari en februari 2014 aan VW betaald. De betalingen zijn gedaan vanuit een bankrekening van de BV. Tevoren had [geïntimeerde] de desbetreffende bedragen overgemaakt naar de rekening van de BV.
2.3.2.
[C] sr. heeft als getuige onder meer het volgende verklaard (verkort en zakelijk weergegeven):
[C] sr. kent [geïntimeerde] sinds 2008. [C] sr. heeft vijf tot tien BV’s, die hij zelf had gekocht of opgericht, aan [geïntimeerde] verkocht. [C] sr. weet niet wat [geïntimeerde] met die BV's deed en heeft hem dat nooit gevraagd.
[geïntimeerde] wilde een lege BV om daarmee, zo vertelde hij [C] sr. zelf, een leasecontract over te kunnen nemen. Eerst is er een prijs afgesproken van € 2.000,- en dat is later € 2.500,- geworden en dan moest [appellant] het leasecontact ondertekenen.
[geïntimeerde] vertelde [C] sr.  [C] sr. denkt in januari 2014  dat hij voordelig een Porsche kon leasen. [C] sr. was niet bij de ondertekening van het leasecontract aanwezig.
[C] sr. heeft de Porsche diverse malen gezien. De Porsche werd dan bestuurd door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft cijfers op laten stellen en die bij de leasemaatschappij ingeleverd. [C] sr. heeft die cijfers nooit gezien.
2.3.3.
[geïntimeerde] heeft in contra-enquête zichzelf doen horen. Hij heeft als getuige onder meer het volgende verklaard (verkort en zakelijk weergegeven):
[geïntimeerde] , die [C] sr. en [appellant] sinds 2008 of 2009 kent, heeft eerder één BV (of misschien een werkmaatschappij en een holding) van [C] sr. gekocht voor horecadoeleinden. In ieder geval waren het er geen vijf of tien.
Begin 2014, in januari of februari, wilde [geïntimeerde] een BV verwerven voor zijn makelaarsbedrijf. [C] sr. zei [geïntimeerde] dat hij een schone en lege BV voor hem had. [geïntimeerde] heeft € 2.500,- betaald voor de BV.
Stichting EKG heeft in maart 2014 het bestuur en de aandelen in Grindex BV gekregen. Tot zijn vertrek in mei 2014 was [geïntimeerde] de voorzitter van die stichting.
[geïntimeerde] kreeg de makelaardij niet van de grond. Hij moest kiezen: ofwel zijn studie ofwel de
makelaardij. Het werd zijn studie.
Het klopt niet, zoals [C] sr. eerder heeft verklaard, dat [geïntimeerde] diverse malen bij [C] sr. langs is geweest met de Porsche. [geïntimeerde] heeft de Porsche nog nooit in het echt gezien. Hij is nooit betrokken geweest bij de sluiting van het leasecontract. De enige jaarstukken die [geïntimeerde] heeft gezien betroffen de nul-balans van de lege BV van het jaar 2013.
Volgens [geïntimeerde] is het onzin dat hij met VW heeft gesproken over het leasecontract van de Porsche, dat hij de Porsche feitelijk heeft afgenomen en dat hij ooit in de Porsche heeft gereden.
Ook klopt het volgens [geïntimeerde] niet dat hij [appellant] heeft voorgehouden dat hij van Grindex BV een financieel gezonde onderneming zou maken. [geïntimeerde] heeft nooit een ondernemingsplan opgesteld voor Grindex BV.
2.4.
Naar het oordeel van het hof is [appellant] niet geslaagd in de hem gegeven bewijsopdracht. Uit de verklaringen van [appellant] en [C] sr. kunnen geen feiten en omstandigheden worden gedestilleerd die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] [appellant] er onder valse voorwendselen toe heeft bewogen de leaseovereenkomst te ondertekenen. Zijn eigen verklaring noch die van zijn vader en die van [geïntimeerde] bieden daartoe enig concreet aanknopingspunt. Zelfs indien er, ondanks de andersluidende verklaringen van [geïntimeerde] , van wordt uitgegaan dat, zoals [appellant] en [C] sr. hebben verklaard, [geïntimeerde] de BV heeft verworven teneinde daarmee een leaseovereenkomst te kunnen aangaan en dat [geïntimeerde] [appellant] heeft gevraagd om het leasecontract (voor een tegenprestatie van € 500,-) te ondertekenen, dan nog staat daarmee niet vast dat [geïntimeerde] daarbij het vooropgezette plan had om de leasetermijnen die Grindex BV verschuldigd zou worden onbetaald te laten en om de Stichting te laten ontkomen aan aansprakelijkheid jegens VW. Die conclusie kan op grond van de verklaringen van [appellant] en [C] sr. niet worden getrokken. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [C] sr. dat hij [geïntimeerde] diverse keren in de Porsche heeft gezien, nog daargelaten dat [geïntimeerde] zelf heeft betwist ooit in de Porsche te hebben gereden.
Op grond van de enkele verklaring van [C] sr. kan evenmin worden aangenomen dat [geïntimeerde] (valse) jaarcijfers heeft laten opstellen en die bij VW heeft ingeleverd, nu [geïntimeerde] uitdrukkelijk heeft verklaard dat de enige jaarstukken die hij heeft gezien de nul-balans van de lege BV betrof. [appellant] heeft hieromtrent niets verklaard.
2.5.
Nu de conclusie is dat [appellant] niet is geslaagd in de hem verleende bewijsopdracht volgt daaruit dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld als in rechtsoverweging 2.1 bedoeld.

3.De slotsom

3.1.
De grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd.
3.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 718,00
- getuigentaxen nihil
- salaris advocaat € 4.173,00 (3 punten x tarief III)

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden vonnissen van de kantonrechter te Almelo (rechtbank Overijssel) van 5 april 2016 en 16 augustus 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 718,00 voor griffierecht en op € 4.173,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, L. Janse en A.C. Metzelaar, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.