In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) niet-ontvankelijk is verklaard. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 204 te [Z] vastgesteld op € 1.043.000 per 1 januari 2017. Belanghebbende stelde dat zij op die datum geen gebruiker meer was van het pand en dat haar bezwaar tijdig was ingediend, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing.
Tijdens het hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat zij pas door de ontvangst van een dwangbevel op de hoogte was van het feit dat haar bezwaarschrift niet was ontvangen. Het Hof oordeelde dat het aan belanghebbende was om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. De termijn voor het indienen van bezwaar was zes weken na de dagtekening van de aanslag, en het Hof concludeerde dat het bezwaarschrift pas na deze termijn was ontvangen. Het Hof oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat belanghebbende niet voldoende had aangetoond dat zij de aanmaning niet had ontvangen en geen actie had ondernomen om de ontvangst van haar bezwaar te verifiëren.
Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.