ECLI:NL:GHARL:2020:6347

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
200.250.006/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige dochter met advies van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De raad voor de kinderbescherming heeft een advies uitgebracht over de omgang, maar verscheen niet ter zitting. Het hof heeft een stappenplan vastgesteld voor de omgang tussen de vader en het kind, waarbij de moeder een belangrijke rol speelt in de voorlichting aan de dochter over haar vader. De moeder is van mening dat de dochter in een veilige en zorgeloze omgeving moet opgroeien en dat het tempo van de dochter leidend moet zijn in het contact met de vader. De vader daarentegen stelt dat er geen contra-indicaties zijn voor omgang en dat de moeder de opbouw van een band tussen hem en de dochter belemmert. Het hof heeft vastgesteld dat het in het belang van de minderjarige is dat zij op korte termijn wordt geïnformeerd over het bestaan van haar vader. Het hof heeft een stappenplan opgesteld voor de eerste kennismaking, dat onder andere het sturen van kaartjes en beeldbelcontacten omvat. De uitvoering van dit stappenplan moet voor 29 september 2020 worden gerapporteerd aan het hof, waarna een voortgezette mondelinge behandeling is gepland op 1 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.250.006
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 405104, 405108 en 405110)
beschikking van 30 juli 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B. de Jong te Almere,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Gase te Almere.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 27 augustus 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Ingevolge voormelde tussenbeschikking heeft de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) een onderzoek ingesteld en aan het hof gerapporteerd.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- een rapport van de raad van 12 december 2019;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 7 juli 2020 met producties.
1.4
Op 27 juli 2020 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Verder is mr. D.G. Nagel in haar hoedanigheid van bijzondere curator voor [de minderjarige] verschenen. De raad, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 27 augustus 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over de mogelijkheden van omgang tussen [de minderjarige] en haar vader en, eventueel, welk traject daarvoor moet worden ingezet. Daarbij heeft het hof de raad meegegeven dat het hof graag meer zicht zou willen hebben op enerzijds de situatie van de vader en in hoeverre bij een (onbegeleid) contact de veiligheid van [de minderjarige] gewaarborgd is, en anderzijds de belemmeringen van de moeder, waarbij voorts aandacht is voor de gebeurtenissen in het verleden van partijen en het ontbreken van contact tussen partijen de afgelopen jaren. In afwachting van de rapportage heeft het hof de behandeling voor zover deze ziet op de verzochte omgangsregeling aangehouden.
2.3
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1:377a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen
(HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
2.4
Indien de rechter de gronden die de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling onvoldoende vindt, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd
(HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
2.5
De moeder voert aan dat als het advies van de raad wordt gevolgd, [de minderjarige] , die liefdevol, zorgeloos en gelukkig opgroeit in een gewortelde gezinssituatie, in onveilige en ongelukkige situaties komt met instanties en gesprekken waar zij nog niet aan toe is. Dat wil de moeder voorkomen. Volgens de moeder moet het tempo van [de minderjarige] leidend zijn. De moeder is het ermee eens dat er statusvoorlichting moet zijn en zal [de minderjarige] daarbij begeleiden met alle hulp die daarbij nodig is. Bij de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij contact heeft opgenomen met mevrouw [B] , POH-GGZ, verbonden aan de huisartsenpraktijk waarbij de moeder is aangesloten. De moeder heeft vijf gesprekken met haar gehad en adviezen gekregen, gericht op statusvoorlichting. [de minderjarige] weet dat er een papa is, maar dat boeit haar verder niet, aldus de moeder. Zij is daar niet mee bezig. [C] , moeders partner, is als een vaderfiguur in het leven van [de minderjarige] . De moeder vindt dat [de minderjarige] zelf moet aangeven wat ze wil. De moeder stemt ermee in dat de vader kaartjes stuurt naar [de minderjarige] , maar vindt dat verder contact tussen [de minderjarige] en de vader achterwege moet blijven. Als de vader een kaartje stuurt, zal de moeder [de minderjarige] vertellen dat dit kaartje van de vader is en [de minderjarige] vragen een tekening te maken. Die zal ze naar de vader sturen.
2.6
De vader voert aan dat uit het onderzoek van de raad geen zorgen naar voren zijn gekomen over de situatie bij hem. Er zijn geen problemen aan zijn kant, geen contra-indicaties voor omgang met [de minderjarige] . De raad verwoordt in het rapport dat [de minderjarige] de goedkeuring nodig heeft van de moeder om contact te hebben met de vader. Uit alles blijkt dat de moeder dit niet wil. Zij staat in de weg aan het opbouwen van een band tussen de vader en [de minderjarige] . Er moet uitvoering worden gegeven aan het raadsrapport, waarbij een vinger aan de pols moet worden gehouden. De vader beseft dat dit tijd nodig heeft. Hij wil het advies van de raad volgen en zal [de minderjarige] kaartjes sturen. De vader is bang dat als de moeder wordt gevolgd in haar opvatting dat [de minderjarige] degene moet zijn die het tempo bepaalt, er niets verandert.
2.7
De bijzondere curator heeft zich niet uitgelaten over de contacten tussen de vader en [de minderjarige] , gezien de beperkte opdracht van het hof.
2.8
In zijn rapport constateert de raad dat op dat moment (december 2019) geen sprake is van een zodanig ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] dat een kinderbeschermings-maatregel nodig is in de vorm van een ondertoezichtstelling. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed, zodat er juist daarom mogelijkheden zijn om haar op de hoogte te brengen dat zij een vader heeft en kennis met hem kan maken. Deze statusvoorlichting is volgens de raad essentieel voor een evenwichtige ontwikkeling van [de minderjarige] en noodzakelijk voordat een omgangsregeling kan worden gestart. Als tijdens de zitting blijkt dat de moeder niet bereid is om een aanmelding te doen bij de gemeente voor een beschikking voor begeleide omgang bij [D] , zij geen statusvoorlichting zal gaan geven en/of niet wil meewerken aan contact tussen [de minderjarige] en de vader, zal de raad tijdens de zitting overwegen of een ondertoezichtstelling dient te worden verzocht. Daarbij zal de raad met [D] afstemmen een terugmelding te doen bij de raad wanneer binnen zes maanden geen contact tussen [de minderjarige] en de vader is opgebouwd.
Verder dient volgens de raad het volgende traject te worden ingezet:
- De moeder gaat starten met het voorlichten van [de minderjarige] over de vader (met ondersteuning van de kinderpsycholoog en betrokkenheid van [D] );
- De vader stuurt vanaf maart 2020 om de week een kaartje naar [de minderjarige] en/of een foto van zichzelf. Mogelijk kan de vader ook een filmpje van zichzelf maken en via het netwerk (mogelijk via [E] en [F] ) zorgen dat dit terecht komt bij [de minderjarige] .
[de minderjarige] stuurt kaartjes, met behulp van de moeder, aan de vader.
Via de kaartjes kunnen de vader en [de minderjarige] over zichzelf vertellen en vragen aan elkaar stellen.
- [D] kan de ouders adviseren en [de minderjarige] begeleiden bij het toewerken naar contact tussen [de minderjarige] en de vader waarbij het tempo van [de minderjarige] gevolgd dient te worden.
Daarbij kan [D] adviseren over de frequentie van het contact en of het contact onder begeleiding plaats moet blijven vinden.
2.9
Het hof stelt vast dat de raad niet is verschenen bij de mondelinge behandeling en evenmin zijn rapport van 12 december 2019 op een andere wijze verder heeft toegelicht. Hierdoor heeft de raad zich ook niet kunnen uitlaten over de vraag of, gezien de huidige stand van zaken, een ondertoezichtstelling nodig wordt geacht.
2.1
Het hof overweegt verder dat uit de stukken en de mondelinge behandeling bij het hof blijkt dat de moeder na gesprekken met een POH-GGZ in algemene bewoordingen met [de minderjarige] heeft gesproken over afstamming en families, maar dat zij [de minderjarige] nog niet concreet heeft geïnformeerd over de persoon van haar vader. Het hof neemt in ogenschouw dat de raad in juli 2019 zijn onderzoek heeft aangehouden tot en met september 2019 om de moeder – die had verklaard die zomervakantie een goede periode te vinden om [de minderjarige] stapje voor stapje over haar vader te vertellen – de gelegenheid te geven een start te maken met de statusvoorlichting. Nadien is de moeder in gesprek gegaan met de POH-GGZ. De moeder heeft geen contact opgenomen met [D] . Op dit moment lijkt de situatie ten aanzien van de bedoelde statusvoorlichting weinig te zijn veranderd ten opzichte van de situatie in de zomer van 2019 en zoals die was in december 2019, toen de raad zijn rapport opstelde. Tot op heden heeft de moeder het bestaan van deze vader als de vader van [de minderjarige] nog niet kenbaar gemaakt aan [de minderjarige] . Gelet op het advies van de raad en alle tijd die al is verstreken acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat op zeer korte termijn concreet aan [de minderjarige] wordt verteld wie haar vader is. Daarom verwacht het hof van de moeder dat zij [de minderjarige] – vóórdat onderstaand stappenplan wordt uitgevoerd - op gepaste, positieve wijze informeert over het bestaan van de vader als de vader van [de minderjarige] .
Verder maakt het hof uit het raadsrapport op dat aan de zijde van de vader geen contra-indicaties zijn die in de weg staan aan omgang met [de minderjarige] en dat gezien de ontwikkeling van [de minderjarige] het nu een goede periode is om haar met haar vader te laten kennismaken. Het hof zal hieronder een stappenplan opnemen voor de eerste kennismaking van [de minderjarige] met de vader. Hierbij houdt het hof rekening met het advies van de raad in zijn rapport en de huidige stand van zaken. Het hof neemt verder in aanmerking dat de vader ter zitting heeft toegezegd een kaartje te zullen sturen naar [de minderjarige] en dat de moeder heeft toegezegd [de minderjarige] te vragen een tekening te maken voor de vader. Daarbij hebben ze afgesproken dat het (eerste) kaartje kort na de mondelinge behandeling door de vader zal worden verstuurd en na de vakantie van [de minderjarige] en de moeder, op 17 augustus 2020 zal worden beantwoord. Het is aan de moeder om [de minderjarige] te stimuleren om een tekening (of persoonlijk kaartje) te maken. Zo kunnen de ouders en [de minderjarige] – desgewenst met hulpverlening – zich voorbereiden op de (verdere) uitvoering van dit stappenplan, dat geldt voor de komende periode tot de nader te melden voortgezette mondelinge behandeling bij het hof.
2.11
Het bovengenoemde stappenplan gaat als volgt:
1. De vader zal vóór 17 augustus 2020 een kaartje sturen naar [de minderjarige] .
De moeder vertelt aan [de minderjarige] dat dit kaartje van haar vader is en stimuleert [de minderjarige] om een
tekening (of een persoonlijk kaartje) te maken. Zij zal die tekening namens [de minderjarige] naar
de vader sturen.
2. Op 31 augustus 2020 stuurt de vader nog een kaartje naar [de minderjarige] en stuurt dan een foto van zichzelf mee.
De moeder laat [de minderjarige] een foto van [de minderjarige] met een kaartje of tekening terugsturen naar de vader.
3. Omstreeks half september 2020 zal er (maximaal) vijf minuten beeldbelcontact (Facetime/Skype of dergelijke) zijn tussen [de minderjarige] en de vader, waarbij alleen onderwerpen ter sprake zullen komen die passen binnen de leefwereld van [de minderjarige] .
4. Uiterlijk 26 september 2020 zal er maximaal tien minuten beeldbelcontact zijn tussen [de minderjarige] en de vader.
Ten aanzien van de beeldbelcontacten gaat het hof ervan uit dat de ouders via hun advocaten (beeldbel)gegevens, data en tijdstippen met elkaar afstemmen en dat [de minderjarige] , haar schoolgang en haar interesses centraal zullen staan inde beeldbelgesprekken. Omgang met [de minderjarige] zal geen onderwerp van gesprek zijn, omdat daarover verder nog niets is beslist.
2.12
Het hof zal partijen opdragen aan het hof verslag te doen van het verloop van de uitvoering van het stappenplan uiterlijk op 29 september 2020, voorafgaand aan de voortgezette mondelinge behandeling die gepland wordt op 1 oktober 2020 om 16.00 uur.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het (incidenteel) hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat voorlopig het contact tussen de vader en [de minderjarige] zal worden ingevuld volgens de vier stappen als vermeld in het hierboven onder 2.11 opgenomen stappenplan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
draagt partijen op om via hun advocaten uiterlijk op 29 september 2020 de griffier van het hof schriftelijk te informeren over het verloop van de uitvoering van het onder 2.11 vermelde stappenplan en de voortgang van de procedure bij de rechtbank, onder toezending van een afschrift ervan aan de wederpartij en aan de raad voor de kinderbescherming;
bepaalt dat de mondelinge behandeling bij het hof zal worden voortgezet
op 1 oktober 2020 om 16.00 uuren roept partijen en de raad op om dan te verschijnen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, C. Koopman en
Z.J. Oosting, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 30 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.