ECLI:NL:GHARL:2020:6084

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
200.272.485/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een mentor en de rol van bloedverwanten in het mentorschap

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [verzoeker] tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarin het verzoek om ontslag van Faith Budgetbeheer en Bewindvoering B.V. als mentor van [B] werd afgewezen. [B] lijdt aan dementie en heeft een mentor nodig die haar welzijn waarborgt. De kantonrechter had eerder Faith benoemd tot mentor, maar [verzoeker] en andere bloedverwanten, waaronder [D] en [L], hebben verzocht om haar ontslag en de benoeming van [L] als opvolgend mentor. Het hof oordeelt dat [D], [F] en [H] als bloedverwanten in de derde graad bevoegd zijn om een verzoek tot ontslag in te dienen, terwijl [L] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover deze [L] ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek, maar bekrachtigt de afwijzing van het verzoek om Faith te ontslaan. Het hof concludeert dat er geen gewichtige redenen zijn om Faith als mentor te ontslaan, gezien haar rol en de tevredenheid van de zorginstelling over haar functioneren. De verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.272.485
(zaaknummer rechtbank Gelderland 8027088)
beschikking van 7 juli 2020
inzake
[verzoeker](hierna te noemen: [verzoeker] ),
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. T.A. Bruins te Aerdenhout,
en
de besloten vennootschap
Faith Budgetbeheer en Bewindvoering B.V.(hierna te noemen: Faith),
gevestigd te Dieren, gemeente Rheden,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. I.L. Kortenhoff te Apeldoorn.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
[B](hierna te noemen: [B] ),
wonende te [C] ,
en
[D](hierna te noemen: [D] ),
wonende te [E] ,
en
[F](hierna te noemen: [F] ),
wonende te [G] ,
en
[H](hierna te noemen: [H] ),
wonende te [I] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen van 4 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt verder de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 januari 2020;
  • het verweerschrift met productie;
  • een journaalbericht van mr. Kortenhoff van 27 mei 2020 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Bruins van 28 mei 2020 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Bruins van 5 juni 2020 met productie en pleitaantekeningen;
  • een journaalbericht van mr. Bruins van 7 juni 2020 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2020 plaatsgevonden. Bij deze zitting waren aanwezig:
  • [verzoeker] met mr. Bruins;
  • [J] en [K] namens Faith met mr. Kortenhoff, en
  • [D] en haar echtgenoot ( [L] : hierna te noemen [L] ).
2.3
Het hof heeft (ook) [F] en [H] opgeroepen om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Zij zijn niet naar de zitting gekomen, maar hebben in afzonderlijke
e-mailberichten van 28 mei 2020 aan [verzoeker] bericht dat zij akkoord gaan met de benoeming van [L] als mentor van [B] .

3.De feiten

3.1
[B] is geboren [in] 1936 te [M] (Nederlands Indië). Zij was gehuwd met [N] (hierna: [N] ). [N] is [in] 2018 overleden. [B] en [N] hadden geen kinderen. [B] had een broer, die in 1986 is overleden. [verzoeker] , [D] , [F] en [H] zijn de kinderen van deze broer. [B] had ook een zuster, die in 1954 is overleden. Deze zuster had een zoon ( [O] ), die ook is overleden. De moeder van [B] ( [P] ) had een broer. Deze broer had een zoon ( [Q] ), die [in] 1985 is overleden. Deze zoon was tot zijn overlijden gehuwd met [R] (hierna: [R] ).
De familieverhoudingen zijn in het schema hierna weergegeven.
3.2
Bij beschikking van 3 augustus 2015 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op verzoek van [N] een mentorschap ingesteld ten behoeve van [B] en [verzoeker] benoemd tot mentor.
3.3
Bij beschikking van 22 maart 2017 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op verzoek van [N] [verzoeker] ontslagen als mentor en Faith tot mentor benoemd.
3.4
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 3 augustus 2015 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [B] en is [S] (hierna: [S] ) benoemd tot bewindvoerder.
3.5
Bij beschikking van 18 mei 2018 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, [S] op eigen verzoek ontslagen als bewindvoerder en Faith benoemd tot bewindvoerder. Dit hof heeft bij beschikking van 26 maart 2019 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.6
[verzoeker] heeft op 16 april 2020 onder andere een verzoek tot ontslag van Faith als bewindvoerder bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, ingediend. Op dit verzoek was ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof nog niet beslist.

4.De omvang van het geschil

4.1
[D] en [L] hebben (het hof begrijpt) op 6 augustus 2018 bij de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een verzoek ingediend om Faith als mentor te ontslaan en [L] tot opvolgend mentor te benoemen.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [D] en [L] afgewezen.
4.3
[verzoeker] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Faith alsnog te ontslaan als mentor en
  • primair[L] te benoemen tot mentor, althans
  • subsidiairStichting Mentorschap Overijssel Gelderland tot mentor te benoemen.
4.4
Faith voert verweer en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.5
[D] en [L] hebben ook schriftelijke klachten ingediend bij de kantonrechter over Faith. De kantonrechter heeft deze klachten in de bestreden beschikking ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

5.De motivering van de beslissing

Belanghebbenden algemeen
5.1
Het hof stelt voorop dat de vraag of iemand belanghebbende is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ambtshalve moet worden beoordeeld (zie de arresten van de Hoge Raad van 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:463 en ECLI:NL:HR:2018:488).
Belanghebbenden in eerste aanleg
5.2
Op grond van artikel 1:461 lid 1 onder e en artikel 1:461 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan aan een mentor door de kantonrechter ontslag worden verleend wegens gewichtige redenen. Op grond van artikel 1:461 lid 2 BW kan dit ontslag worden verleend op verzoek van degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 451 lid 1 en lid 2 BW. Dat zijn – onder andere – de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de vierde graad van de betrokken persoon.
5.3
In deze zaak gaat het om het ontslag van Faith als mentor van [B] . [B] is hier de betrokken persoon. [D] , [verzoeker] , [F] en [H] zijn als nicht en neven van [B] bloedverwanten in de zijlijn in de derde graad (artikel 1:3 lid 1 BW) en derhalve bevoegd een verzoek tot ontslag van Faith als mentor en tot benoeming van een opvolgend mentor bij de kantonrechter in te dienen. Het voorgaande betekent dat [D] als verzoekster in eerste aanleg belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) was. Dit geldt niet voor [L] . Hij behoort als echtgenoot van [D] in de verhouding tot [B] niet tot de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de vierde graad en was dus geen belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 2 Rv. De kantonrechter had [L] dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn verzoek tot ontslag van Faith en tot benoeming van hem als opvolgend mentor. Het hof zal [L] alsnog niet-ontvankelijk verklaren in deze verzoeken en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
5.4
Als neef en bloedverwant in de zijlijn in de derde graad was ook [verzoeker] in eerste aanleg belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 2 Rv zodat de kantonrechter [verzoeker] onder meer had moeten oproepen om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Het is niet duidelijk of dit is gebeurd. Uit de bestreden beschikking blijkt dat [verzoeker] niet aanwezig was bij de mondelinge behandeling. Hetgeen hiervoor is overwogen geldt ook voor (de positie van) [F] en [H] .
Belanghebbenden in hoger beroep
5.5
Op grond van hetgeen onder 5.3 is overwogen zijn [D] , [F] en [H] ook in hoger beroep belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 2 Rv. [L] is dat niet. Het hof heeft [D] , [F] en [H] opgeroepen voor de mondelinge behandeling bij het hof (zie rechtsoverweging 2.2 en 2.3).
Ontvankelijkheid van [verzoeker] in hoger beroep
5.6
De bestreden beschikking is gewezen tussen [D] (en [L] ) en Faith. Op grond van het hier toepasselijke artikel 806 lid 2 Rv kon [verzoeker] als (andere) belanghebbende hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking. Dit betekent dat [verzoeker] ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. Het feit dat [D] geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking, staat niet in de weg aan de ontvankelijkheid van [verzoeker] . [D] heeft overigens tijdens de mondelinge behandeling bij het hof gezegd dat zij het instellen van hoger heeft overgelaten aan [verzoeker] en dat zij het hoger beroep van [verzoeker] steunt.
Schending hoor en wederhoor in eerste aanleg
5.7
In grief 1 klaagt [verzoeker] erover dat de kantonrechter aan [D] geen afschrift van de schriftelijke reactie van Faith heeft verstuurd en haar – kort gezegd – niet (voldoende) in de gelegenheid heeft gesteld hierop te reageren. De grief slaagt niet. Voor zover de kantonrechter heeft nagelaten de schriftelijke reactie van Faith aan [D] toe te sturen, staat in hoger beroep in ieder geval vast dat dit stuk deel uitmaakt van de processtukken in hoger beroep. [verzoeker] heeft de schriftelijke reactie van Faith zelf als productie 6 bij zijn beroepschrift overgelegd. Dit betekent dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad een reactie op dit stuk in zijn beroepschrift te verwerken en op die manier aan de klacht van [D] tegemoet te komen.
Onjuiste samenvatting van het standpunt van Faith in de uitspraak
5.8
Grief 2 van [verzoeker] is gericht tegen de volgens [verzoeker] onjuiste samenvatting door de kantonrechter van het standpunt van Faith in de bestreden beschikking. Ook deze grief faalt. Het staat de rechter vrij in zijn beslissing een standpunt van een of meer partijen samengevat weer te geven. Nog daargelaten dat [verzoeker] niet concreet zegt op welk punt de samenvatting van de kantonrechter niet klopt, kan hij deze weergave door middel van grieven in hoger inhoudelijk bestrijden. Dat heeft [verzoeker] ook gedaan in zijn beroepschrift.
Ontslag van Faith als mentor
5.9
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek om aan Faith ontslag te verlenen en [L] tot opvolgend bewindvoerder te benoemen afgewezen omdat onvoldoende is gebleken van gewichtige redenen om Faith te ontslaan en een opvolgend mentor te benoemen. Tegen dit oordeel is grief III gericht.
5.1
Het hof is het eens met de beslissing en de motivering van de kantonrechter. Dit betekent dat ook grief III faalt. Het hof overweegt het volgende.
5.11
In de artikelen 1:453 tot en met 1:460 BW is bepaald wat de taken en verplichtingen van een mentor zijn. Met betrekking tot de invulling hiervan is ook Aanbeveling B van de Aanbevelingen mentorschap van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht, vastgesteld op 2 december 2019, van belang.
5.12
Faith heeft onder punt 29 van haar verweerschrift in hoger beroep vermeld dat zij als mentor onder meer de volgende taken en verplichtingen tegenover [B] heeft:
  • het regelen van zorg met zorgverleners en behandelaars;
  • het onderhouden van persoonlijk contact met [B] , zodat Faith weet hoe het met [B] gaat;
  • het ondersteunen of vertegenwoordigen van [B] tijdens gesprekken met zorgverleners, behandelaars en instellingen;
  • het in actie komen als [B] niet de zorg krijg, die zij nodig heeft;
  • het ingrijpen als een situatie niet goed is voor [B] , als haar gezondheid achteruit gaat of als [B] niet meer zelfstandig kan wonen, en
  • het verslag doen aan de kantonrechter over het verloop van het mentorschap.
[verzoeker] heeft niet betwist dat deze opsomming de kerntaken van Faith als mentor weergeeft.
5.13
Vast staat dat [B] , die bijna 84 jaar is, al jaren aan dementie in een vergevorderd stadium lijdt. De verwachting is dat dit ziektebeeld steeds verder zal verslechteren. [B] woont sinds 2015 in een verzorgingshuis in [C] . De belasting van [B] is zeer beperkt en zij is volledig afhankelijk van haar dagelijkse begeleiders, haar mantelzorger ( [R] ) die een nauw (bezoek)contact onderhoudt met [B] , en van Faith. De hiervoor vermelde kring van mensen zorgt voor en bewaakt het welzijn van [B] . Faith voert de regie wanneer beslissingen moeten worden genomen over de verpleging, de verzorging en begeleiding van [B] . [B] zelf kan vanwege haar ernstige dementie niet meer bij deze beslissingen worden betrokken. Dit betekent dat Faith bepaalt of en zo ja, welke activiteiten en welke vorm van contact met [B] kunnen plaatsvinden. Daarbij staat het welbevinden van [B] centraal. Bij de uitvoering van haar taken is Faith geen verantwoording schuldig aan de familie en het is aan haar om te bepalen welke informatie over [B] zij wel of niet deelt met de familie. Faith heeft onbetwist gesteld dat het verzorgingshuis waar [B] woont tevreden is over de manier waarop zij invulling geeft aan haar taak als mentor. Ook heeft de kantonrechter haar jaarlijkse verslaglegging over het verloop van het mentorschap telkens als goed beoordeeld.
5.14
Op grond van het voorgaande is dan ook geen sprake van gewichtige redenen om aan Faith ontslag als mentor te verlenen en een opvolgend mentor te benoemen. De vraag of [L] , gelet op hetgeen in artikel 1:452 lid 3 en lid 4 BW is bepaald, als belanghebbende zou kunnen worden beschouwd omdat hij wordt voorgedragen als opvolgend mentor kan dan ook in het midden blijven.
5.15
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek van [D] om aan Faith ontslag te verlenen en om [L] tot opvolgend mentor te benoemen, bekrachtigen. Ook zal het hof de verzoeken in hoger beroep van [verzoeker] afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen van 4 oktober 2019, voor zover de kantonrechter [L] ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek om aan Faith ontslag te verlenen en om hem als opvolgend mentor te benoemen en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart [L] niet-ontvankelijk in deze verzoeken;
bekrachtigt die beschikking voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek van [D] om aan Faith ontslag te verlenen en om [L] tot opvolgend mentor te benoemen;
wijst de verzoeken van [verzoeker] in hoger beroep af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.B. de Groot en H. Phaff, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is de beschikking getekend door mr. H. Phaff, en is deze op 7 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.