Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant2],
[appellante3],
[appellant4],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2],
[geïntimeerde3],
[geïntimeerde4],
[geïntimeerde5],
[geïntimeerde6],
[geïntimeerde7],
[geïntimeerde8],
[geïntimeerde9],
[geïntimeerde10],
[geïntimeerde11],
[geïntimeerde12],
[geïntimeerde13],
[geïntimeerde14],
[geïntimeerde15],
[geïntimeerde16],
[geïntimeerde17],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
1. een verklaring voor recht dat de geurbelasting op hun woningen niet meer mag bedragen dan 1,5 ouE/m3, althans 5 ouE/m3, althans 7 ouE/m3, 8 ouE/m3 althans meest subsidiair het wettelijk maximum van 14 ouE/m3 voor concentratiegebieden;
2. een verklaring voor recht dat de overschrijding van de maximaal toegestane geurbelasting ook onrechtmatig is jegens andere omwonenden;
3. [appellanten] te veroordelen om binnen zes maanden maatregelen te treffen zodat de geurbelasting beneden de waarde blijft die de rechtbank van toepassing zal verklaren op straffe van verbeurte van een dwangsom;
4. [appellanten] te veroordelen tot vergoeding van de schade die de omwonenden hebben geleden en nog zullen lijden, op te maken bij staat;
5. [appellanten] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de geleden schade van
€ 25.000;
6. [appellanten] te veroordelen tot betaling van € 3.898,53 inclusief btw aan kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
1. voor recht verklaard dat de geurbelasting op de woningen niet meer mag bedragen dan het wettelijk maximum van 14 ouE/m3 voor concentratiegebieden;
2. [appellanten] veroordeeld om binnen zes maanden zodanige maatregelen te treffen dat de geurbelasting op de woning van [geïntimeerde5] en [geïntimeerde6] uitkomt op het wettelijk maximum van 14 ouE/m3 op straffe van een dwangsom van € 100 per dag met een maximum van
€ 50.000;
3. [appellanten] veroordeeld tot vergoeding van schade die [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] in de periode van 1 januari 2011 tot 1 juli 2012 hebben geleden, nader op te maken bij staat;
4. [appellanten] veroordeeld tot vergoeding van schade die [geïntimeerde11] heeft geleden in de periode van 7 juli 2010 tot 1 juli 2012, nader op te maken bij staat;
5. [appellanten] veroordeeld tot vergoeding van schade die [geïntimeerde5] en [geïntimeerde6] hebben geleden in de periode van 7 juli 2010 tot het vonnis;
6. [appellanten] veroordeeld tot betaling van € 2.831,40 aan de omwonenden
en haar veroordeeld in de proceskosten.
4.De beoordeling van het hoger beroep
Samenvatting en beslissing
“Een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:(…)b. binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht;”.
lid 3
“Indien de geurbelasting, bedoeld in het eerste lid, groter is dan aangegeven in dat lid of de afstand, bedoeld in het tweede lid, kleiner is dan aangegeven in dat lid, wordt een omgevingsvergunning, in afwijking van het eerste en tweede lid, niet geweigerd indien de geurbelasting niet toeneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën niet toeneemt.”lid 4
“Indien de geurbelasting, bedoeld in het eerste lid, groter is dan aangegeven in dat lid, het aantal dieren van één of meer diercategorieën toeneemt, en een geurbelastingreducerende maatregel zal worden toegepast, dan wordt een omgevingsvergunning verleend voor zover het betreft de wijziging van het aantal dieren, voorzover de toename van de geurbelasting ten gevolge van die wijziging niet meer bedraagt dan de helft van de vermindering van de geurbelasting die het gevolg zou zijn van de toegepaste geurbelastingreducerende maatregel bij het eerder vergunde veebestand.”De uitzondering genoemd in artikel 3 lid 4 van de Wgv wordt de ‘50/50 regel’ genoemd.
“er [is] een zeer kleine onderbezetting (…) geweest van gemiddeld circa 2%. Dit heeft geen effect op de geurbelasting.”, pagina 15).
1 januari 2011 tot 1 juli 2012. Ten aanzien van [a-straat] 29 was er sprake van een overschrijding van 7 juli 2010 (zie onder 4.9) tot 3 september 2013 en voor [b-straat] 50 van 7 juli 2010 tot 1 juli 2012. Vanaf 3 september 2013 gold vergunning 2007. Die stond voor de [a-straat] 29 en [b-straat] 50 een hogere geurbelasting toe dan de wettelijke geurnorm van 14 ouE/m3, namelijk respectievelijk 25,5 en 17,3 ouE/m3 (door het hof onderstreept). Vanaf 3 september 2013 was de geurbelasting voor die adressen onder de voor [appellanten] geldende geurnorm. Voor de situatie na 25 mei 2015 geldt dat [appellanten] voor die adressen de voor haar geldende geurnorm niet overschrijdt (de feitelijke geurbelasting is respectievelijk 20,6 en 13,7 ouE/m3, lager dan de vergunde norm van respectievelijk 21,5 ouE/m3 en 14,3 ouE/m3). De perioden waarover een overschrijding heeft plaatsgevonden, zijn per adres per saldo:
[a-straat] 38: van 1 januari 2011 tot 1 juli 2012;
29: van 7 juli 2010 tot 3 september 2013;
[b-straat] 50: van 7 juli 2010 tot 1 juli 2012.
- voor zover nodig - nog bespreken.
38: van 1 januari 2011 tot 1 juli 2012;
29: van 7 juli 2010 tot 3 september 2013;
[b-straat] 50: van 7 juli 2010 tot 1 juli 2012.
De schadevorderingen ten aanzien van de [a-straat] 38 (onder 6.4 jegens [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] ) en ten aanzien van [b-straat] 50 (onder 6.5 jegens [geïntimeerde11] ) zullen dus worden bekrachtigd. De schadevordering ten aanzien van [a-straat] 29 (6.6) zal gewijzigd worden toegewezen. Verder blijft het vonnis in stand. De vordering tot restitutie wijst het hof daarom af.