ECLI:NL:GHARL:2020:5525

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
ISD P19/0352
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). De zaak betreft een veroordeelde die in beroep ging tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 9 april 2019 had bepaald dat de voorwaardelijk opgelegde maatregel ten uitvoer zou worden gelegd. De veroordeelde had zich niet gehouden aan de voorwaarden van de maatregel en had meerdere waarschuwingen ontvangen. Echter, recentelijk zijn er positieve ontwikkelingen geweest in haar situatie, waaronder het verkrijgen van een eigen woonruimte via Housing First en deelname aan een methadonprogramma. De reclassering adviseerde om de maatregel te handhaven, in de hoop dat de veroordeelde haar leven kan verbeteren.

Tijdens de zitting op 25 juni 2020 heeft het hof de veroordeelde, haar raadsman en de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal concludeerde dat, ondanks eerdere terugvallen in delictgedrag, de recente positieve ontwikkelingen een kans voor de veroordeelde rechtvaardigen. Het hof heeft uiteindelijk besloten de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de tenuitvoerlegging van de maatregel af te wijzen, maar tegelijkertijd de proeftijd met een jaar te verlengen. Dit besluit is in lijn met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, die per 1 januari 2020 in werking is getreden en het mogelijk maakt om de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde maatregel te verlengen. Het hof oordeelde dat de druk van de maatregel en de ondersteuning van de reclassering noodzakelijk blijven voor de verdere ontwikkeling van de veroordeelde.

Uitspraak

ISD P19/0352
Beslissing d.d. 9 juli 2020
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende op het adres [woonplaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 april 2019, inhoudende dat de voorwaardelijk opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD)
(hierna: de maatregel) ten uitvoer wordt gelegd.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van het hof van 12 december 2019 en de daarin opgesomde stukken;
- de tussenbeslissing van het hof van 24 december 2019 en de daarin opgesomde stukken;
- de aanvullende informatie van [GGZ-instelling] van 20 januari 2020;
- de aanvullende informatie van [GGZ-instelling] van 11 februari 2020;
- de aanvullende informatie van [GGZ-instelling] van 17 juni 2020.
Het hof heeft ter zitting van 25 juni 2020 gehoord de veroordeelde, bijgestaan door haar raadsman mr. L.R. Rommy, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, en de advocaat-generaal mr. R. Segerink.
Voorts is ter zitting als deskundige gehoord [naam] , reclasseringswerker bij [GGZ-instelling] .

Overwegingen:

Het standpunt van de deskundige [naam]
Het toezicht van veroordeelde heeft een moeizaam verloop gekend. Het was lastig om contact met haar te krijgen, zij kwam haar afspraken niet na en zij heeft meerdere waarschuwingen gehad. Inmiddels heeft zij via Tussenvoorziening Housing First een eigen woonruimte toegewezen gekregen en is de laatste weken het contact tussen haar en de reclassering verbeterd. Met deze nieuwe ontwikkelingen wil de reclassering haar een allerlaatste kans bieden. De reclassering adviseert daarom de voorwaardelijke maatregel te handhaven, in de hoop dat de ingezette weg in de korte tijd waarin de maatregel nog van kracht is, wordt voortgezet.
Het standpunt van de veroordeelde en haar raadsman
In de vorige woonvoorziening is het niet goed gegaan. Veroordeelde heeft nu haar eigen appartement, waardoor zij normaal kan meedoen in de maatschappij en een goede moeder kan zijn voor haar kinderen. Zij is erg dankbaar voor de kans die haar met deze woning is gegund. Zij zit nu in een methadonprogramma, heeft een uitkering aangevraagd en wil via de WMO een indicatie voor dagbesteding regelen. Daarnaast wil zij als vrijwilliger aan de slag en hoopt van daaruit betaald werk te vinden. Het is haar nog niet helemaal gelukt om te stoppen met het gebruik van verdovende middelen; zij gebruikt nog heroïne. Met een verslavingsarts is zij in gesprek over medicijnen om haar zucht te onderdrukken. Zij heeft handvatten nodig om met haar verslaving om te gaan, mogelijk in de vorm van therapieën.
De raadsman heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en de voorwaardelijke maatregel voort te zetten. Wat betreft het verlengen van de proeftijd heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar wat hem betreft ontbreekt de noodzaak hiertoe.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De beslissing van de rechtbank van 9 april 2019 om de maatregel ten uitvoer te leggen, is een juiste geweest. Intussen is er veel gebeurd. Nog na de beslissing is veroordeelde teruggevallen in delictgedrag en heeft de rechter-commissaris tweemaal de voorlopige hechtenis geschorst. Zij heeft twee officiële waarschuwingen gehad. Dan komt Housing First als reddende engel tevoorschijn en is de reclassering van mening dat veroordeelde deze unieke kans dient te krijgen. Het lijkt nu goed met haar te gaan. Zij is opgenomen in een methadonprogramma en staat onder behandeling van een verslavingsarts. Dagbesteding en een bijstandsuitkering worden aangevraagd. Ondanks alle eerdere kansen die zij heeft gehad concludeert de advocaat-generaal primair tot tenuitvoerlegging van de maatregel en daarmee tot bevestiging van de beslissing waarvan beroep. Gelet op de ontwikkelingen die zich nu voordoen, concludeert hij subsidiair tot vernietiging van die beslissing en, op de voet van artikel 6:6:19 van het Wetboek van Strafvordering, tot verlenging van de proeftijd met de duur van één jaar.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt.
Afwijzing tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel
Op zichzelf heeft de veroordeelde de voorwaarden zodanig overtreden dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde maatregel kan worden bevolen. Gedurende lange tijd heeft zij zich niet aan afspraken met de reclassering gehouden. Zij heeft alle geboden zorg gemeden en is teruggevallen in delictgedrag. Sinds kort lijkt daarin verandering te zijn gekomen nu zij via Housing First begeleiding en woonruimte heeft gevonden. Bovendien wordt naar een dagbesteding gezocht en is een uitkering aangevraagd. Deze kans wil zij met beide handen aangrijpen. Gelet op deze ontwikkeling en het – nog zeer prille – verbeterde contact met de reclassering, ziet het hof redenen om de maatregel thans niet ten uitvoer te leggen en haar nog een laatst kans te geven nu zij een verandering ten goede lijkt te hebben gemaakt. Zij stelt zich nu open voor begeleiding en hulpverlening en neemt zelf initiatieven op het gebied van dagbesteding en inkomen. Ook reflecteert zij op haar eerdere gedrag en haar nog immer aanwezige zucht naar verdovende middelen.
Het hof stelt vast dat de proeftijd van voorwaardelijk opgelegde maatregel eind augustus 2020 zal aflopen. Met de reclassering is het hof van oordeel dat de druk van de maatregel en de steun en het toezicht van de reclassering nog lange tijd nodig zullen zijn om de ontwikkelingen in goede banen te leiden. Een verlenging van de proeftijd is dan ook op zijn plaats.
Met inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82) per 1 januari 2020 is het mogelijk geworden om de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders te verlengen. Ingevolge artikel 6:6:19, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter een proeftijd verkorten of verlengen die is verbonden aan een straf of maatregel die is opgelegd op grond van het Wetboek van Strafrecht. Volgens het tweede lid bedraagt deze verlenging bij een veroordeling tot een straf of maatregel waarvan de rechter heeft bepaald dat deze geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, ten hoogste de termijn die maximaal aan de proeftijd kan worden verbonden. Nu er geen overgangsrecht is vastgesteld, heeft deze wetswijziging in beginsel onmiddellijke werking. Deze onmiddellijke werking is niet in strijd met het legaliteitsbeginsel in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht of met artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. De nieuwe regeling kan niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging. Artikel 6:6:19 van het Wetboek van Strafvordering brengt immers als zodanig geen wijziging in de aard en de maximale duur van de mogelijk ten uitvoer te leggen maatregel (vgl. Hoge Raad 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5063).
Het hof acht daarom verlenging van de proeftijd met de hierna te noemen termijn mogelijk en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ook passend en geboden.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 april 2019 met betrekking tot veroordeelde
[veroordeelde].
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Verlengtde proeftijd met een termijn van een jaar.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en dr. P.K.J. Ronhaar en drs. E.L.M. Klein Haneveld en als raden,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.G. Nijenhuis als griffier,
en op 9 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Mr. E.A.K.G. Ruys is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.