ECLI:NL:GHARL:2020:5445

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
200.279.035
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming van de schone lei in schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin hun schone lei is ontnomen. De rechtbank had op 27 mei 2020 geoordeeld dat artikel 358 lid 1 van de Faillissementswet (Fw) niet meer van toepassing was, omdat de bewindvoerder had verzocht om de schone lei te ontnemen. Dit verzoek was gedaan op basis van vermeende vervalsingen van bankafschriften door [appellant], die met de belastingteruggave had gemanipuleerd om deze buiten de schuldsaneringsboedel te houden. Het hof heeft op 6 juli 2020 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij beide appellanten aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaat, mr. H.J. Koop, en de bewindvoerder. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling was beëindigd, omdat de slotuitdelingslijst nog niet was opgemaakt. Hierdoor was er geen sprake van een beëindigde schuldsaneringsregeling, en het verzoek van de bewindvoerder was voortijdig. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek tot ontneming van de schone lei af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.279.035
(zaaknummers rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C 08/16/669-671 R)
arrest van 13 juli 2020
in de zaak van
[appellant]en
[appellante],
beiden wonende te [A] ,
appellanten, hierna: [appellant] en [appellante] ,
advocaat: mr. H.J. Koop.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnissen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 25 oktober 2016 is, op verzoek van [appellant] en [appellante] , de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnissen van de rechtbank van 5 november 2019 is vastgesteld dat [appellant] en [appellante] niet zijn tekortgeschoten in de nakoming van de uit hun schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en is aan hen de schone lei verleend. Tegen deze vonnissen is geen rechtsmiddel aangewend.
1.3
Bij brief van 13 februari 2020 heeft de bewindvoerder, [B] , de rechtbank verzocht [appellant] en [appellante] de schone lei te ontnemen.
1.4
Bij vonnis van de rechtbank van 27 mei 2020 is bepaald dat artikel 358 lid 1 van de Faillissementswet (hierna: Fw) verder geen toepassing vindt. Hiermee is aan [appellant] en [appellante] de schone lei ontnomen. Het hof verwijst naar dat vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij ter griffie van het hof op 3 juni 2020 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 mei 2020. [appellant] en [appellante] hebben het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de aan hen verleende schone lei van toepassing blijft.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brief met bijlagen van 23 juni 2020 van de bewindvoerder, en de brieven met bijlagen van 1 juli 2020 en 2 juli 2020 van mr. Koop.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020. Hierbij zijn [appellant] en [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Koop. Verder is de bewindvoerder verschenen. Ook is verschenen de beschermingsbewindvoerder van [appellant] en [appellante] , [C] van Beschermingsbewind Oost Nederland B.V.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] en [appellante] zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Zij maken gebruik van budgetbeheer bij de Stadsbank Oost Nederland en staan sinds
14 februari 2019 onder beschermingsbewind.
In of omstreeks november 2018 heeft de belastingdienst vastgesteld dat [appellante] recht heeft op een teruggave inkomstenbelasting over 2017 van € 2.183. Na verrekening van de op dat moment openstaande motorrijtuigenbelasting over 2017 en 2018 heeft de belastingdienst een bedrag van € 1.306,00 naar de bankrekening van de Stadsbank overgemaakt, welk bedrag op
21 november 2018 is ontvangen. De Stadsbank heeft op 24 november 2018 een bedrag van
€ 1.007,09 overgemaakt op de privébankrekening van [appellant] en [appellante] .
[appellant] heeft volgens zijn zeggen [appellante] niet over de teruggave ingelicht en met dat bedrag een reparatienota van de auto voldaan. Op het aan de bewindvoerder overgelegde bankafschrift heeft [appellant] handmatig de teruggave van € 1.306,00 verwijderd en gewijzigd in een betaling door Caiway van € 6,00 en de bovenaan het bankafschrift vermelde totale bijgeschreven en afgeschreven bedragen dienovereenkomstig gewijzigd. Daarnaast heeft hij de afschriften van de leefgeldrekening zo aangepast, dat ook daarin de doorbetaling door de Stadsbank van € 1.007,09 is weggehaald en vervangen door een bijschrijving van
€ 7,09.
3.2
De rechtbank heeft op basis van een op artikel 358a lid 1 Fw door de bewindvoerder gedaan verzoek aan [appellant] en [appellante] de schone lei ontnomen door te bepalen dat artikel 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vindt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] en [appellante] tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling bankafschriften hebben vervalst met de bedoeling de belastingteruggave van [appellante] over 2017 buiten de schuldsaneringsboedel te houden, terwijl de teruggave in die boedel had moeten vloeien en daarin, gelet op de berekening van het vrij te laten bedrag, had moeten blijven. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat indien de geraffineerde valsheid in geschrift met als doel geld buiten de boedel te houden tijdens de toepassing van de schuldsanerings-regeling bekend zou zijn geworden, dat grond zou hebben opgeleverd voor een tussentijdse beëindiging op grond van artikel 350 lid 3 onder e, Fw. Het aanbod van [appellant] en [appellante] om het bedrag waarmee de schuldeisers zijn benadeeld alsnog aan de schuldsaneringsboedel over te maken, maakt dit oordeel niet anders, aldus de rechtbank.
3.3
[appellant] en [appellante] kunnen zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Daartoe hebben zij twee grieven aangevoerd.
Hun eerste grief komt er op neer dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat op grond van artikel 358a lid 1 Fw het rechtsgevolg van artikel 358 lid 1 Fw voortaan toepassing mist.
In hun situatie had een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen ingediend moeten worden en niet de weg van artikel 358a Fw gevolgd mogen worden. Daarbij had de rechtbank dan in het kader van de beoordeling van het verzoek om een tussentijdse beëindiging rekening kunnen houden met de feiten en omstandigheden van [appellant] en [appellante] en kunnen besluiten dat verzoek tot tussentijdse beëindiging af te wijzen of de termijn van hun regeling te verlengen om hun de kans te geven de benadeling van de schuldeisers ongedaan te maken.
3.4 Het hof oordeelt als volgt. De (eerste) grief slaagt.
Ingevolge artikel 358a lid 1 Fw kan de rechter op verzoek van iedere belanghebbende bepalen dat artikel 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vindt indien na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling, waardoor het rechtsgevolg als bedoeld in artikel 358 lid 1 Fw is ingetreden, is gebleken van zich voordien voorgedane feiten en omstandigheden die grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van de toepassing van die regeling op de voet van artikel 350 lid 3 onder e, Fw.
Op grond van artikel 356 lid 2 Fw is de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege beëindigd, onder meer zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden conform het bepaalde in artikel 349 lid 5 Fw juncto artikelen 180 en 183 Fw.
3.5
In dit geval heeft de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep verklaard dat de slotuitdelingslijst (nog) niet is opgemaakt.
Dit betekent naar het oordeel van het hof dat van een situatie als bedoeld in artikel 358a lid 1 Fw, te weten een beëindigde schuldsaneringsregeling, nog geen sprake is. Het door de bewindvoerder op basis van artikel 358a Fw ingediende verzoek is dus voortijdig gedaan zodat de door de rechtbank genomen beslissing tot ontneming van de schone lei aan [appellant] en [appellante] niet in stand kan blijven.
Nu reeds op grond daarvan het vonnis van de rechtbank van 27 mei 2020 moet worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder zal worden afgewezen, laat het hof de beoordeling van de tweede grief van [appellant] en [appellante] achterwege.
3.6
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal beslissen als hierna te melden.
4.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 mei 2020 en, opnieuw recht doende:
wijst het verzoek van de bewindvoerder van 13 februari 2020 tot ontneming van de schone lei aan [appellant] en [appellante] alsnog af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M. Evers, H. Wammes en A.S. Gratama, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer, en op 13 juli 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.