ECLI:NL:GHARL:2020:4937

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
200.264.761
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onderverzekering en zorgplicht van de tussenpersoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van CTBB B.V. tegen de coöperatie Rabobank U.A. over de vraag of Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door CTBB niet voldoende te waarschuwen voor het risico van onderverzekering. CTBB had een brandverzekering afgesloten via Rabobank, maar na een brand bleek dat het bedrijfspand onderverzekerd was. De verzekeraar keerde slechts een deel van de schade uit, wat leidde tot de vordering van CTBB tegen Rabobank. De kantonrechter had de vorderingen van CTBB afgewezen, waarop CTBB in hoger beroep ging.

Het hof oordeelt dat CTBB bekend was met het risico van onderverzekering en dat Rabobank niet verplicht was om CTBB expliciet te waarschuwen. Het hof stelt vast dat CTBB zelf de verzekerde bedragen had verlaagd en dat er geen garantie tegen onderverzekering was overeengekomen. De grief van CTBB wordt niet gegrond verklaard, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. CTBB wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Rabobank zijn vastgesteld op € 2.020 voor griffierecht en € 2.782 voor salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.264.761
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 7297368)
arrest van 30 juni 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CTBB B.V.,
gevestigd te Bergambacht,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: CTBB,
advocaat: mr. I.J. Janssens,
tegen:
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Rabobank,
advocaat: mr. K.M. Kole.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 24 september 2019;
- het proces-verbaal van de op 1 november 2019 gehouden comparitie van partijen;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
1.2
Partijen hebben hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 van het vonnis van 15 mei 2019 van de kantonrechter te Utrecht.
3.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Het gaat in dit geding kort gezegd om het volgende. CTBB heeft met Interpolis door tussenkomst van Rabobank een zogenoemde bedrijven compact polis gesloten met onder meer een brandverzekering voor haar bedrijfspand. Rabobank heeft een dekking voor € 230.000 aangeboden plus een gratis taxatie en een daarbij behorende garantie tegen onderverzekering. CTBB heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Op haar verzoek is het verzekerde bedrag gesteld op € 115.000. In de afgegeven polis is geen garantie tegen onderverzekering opgenomen. Vervolgens is op verzoek van CTBB het verzekerd bedrag naar beneden bijgesteld tot € 90.000. Nadat er in juni 2017 brand uitbrak in het bedrijfspand, bleek dat pand € 162.500 waard te zijn geweest. Omdat er dus sprake was van onderverzekering, keerde de verzekeraar slechts een deel van de schade uit (namelijk € 25.070,79 van € 45.267). Op grond van haar stelling dat Rabobank haar onvoldoende heeft gewaarschuwd voor het risico van onderverzekering, vordert CTBB het verschil van Rabobank. De kantonrechter wees de vorderingen af.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
CTBB heeft tegen die beslissing één grief aangevoerd. Het hof zal deze grief hierna beoordelen.
4.2
De grief van CTBB houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat op Rabobank uit hoofde van haar zorgplicht geen verplichting rustte om CTBB te wijzen op het feit dat zij als gevolg van de door CTBB op de offerte aangebrachte aanpassingen, niet meer verzekerd was tegen onderverzekering. CTBB voert in de toelichting op die grief aan dat Rabobank moest waken voor haar belangen, zich op de hoogte moest stellen van de relevante feiten en omstandigheden en niet zonder meer mocht afgaan op hetgeen CTBB haar meedeelde. Rabobank had zich ervan moeten vergewissen dat de herbouwwaarde juist was vastgesteld en had CTBB uitdrukkelijk moeten wijzen op de verstrekkende gevolgen van een onjuist vastgestelde herbouwwaarde.
4.3
Het hof stelt vast dat met deze grief niet het volledige oordeel van de kantonrechter wordt bestreden. De kantonrechter heeft namelijk, naast zijn door de grief bestreden oordeel in de laatste zin van r.o. 3.4, ook geoordeeld (r.o. 3.5) dat het feit dat CTBB in juli 2016 nog voorstelde om bij veel rubrieken in de polis het verzekerde bedrag te verlagen, er niet op wijst dat CTBB risico’s zoveel mogelijk uit de weg wilde gaan maar juist beoogde de kosten van de verzekering zoveel mogelijk te drukken. Dat een nadere waarschuwing van Rabobank tot gevolg zou hebben gehad dat alsnog een hogere verzekerde som zou zijn opgenomen in de overeenkomst, is in dat licht niet aannemelijk geworden, aldus de kantonrechter. Tegen dat oordeel heeft CTBB geen voldoende duidelijke grief gericht, net zo min als tegen de overweging in het vonnis (het eerste deel van r.o. 3.4) dat de polis niet zonder meer akkoord is bevonden maar goed is doorgenomen en dat de kantonrechter het er daarom voor houdt dat het CTBB destijds bekend was dat er geen garantie voor onderverzekering was overeengekomen en dat zij (dus) het risico van onderverzekering voor lief nam.
4.4
Het hof volgt Rabobank in haar betoog (punt 22 memorie van antwoord) dat de rechter in hoger beroep slechts heeft te oordelen over behoorlijk in het geding naar voren gebrachte grieven tegen het bestreden vonnis. Rabobank heeft aangegeven uitdrukkelijk niet in te stemmen met nadere grieven naar aanleiding van haar verweer bij memorie van antwoord. Naar het oordeel van het hof kan de omstandigheid dat Rabobank bij memorie van antwoord wel ingaat op het onderwerp causaal verband dus niet zo worden begrepen dat Rabobank de grieven ruimer heeft opgevat dan zoals hierboven in r.o. 4.2 omschreven.
Daarmee staat dus in hoger beroep vast dat CTBB ermee bekend was dat geen garantie voor onderverzekering was overeengekomen en zij (dus) het risico van onderverzekering voor lief nam. Ook moet in hoger beroep als vaststaand worden aangenomen wat de rechtbank in r.o. 3.5 van het vonnis heeft overwogen (zie hiervoor in 4.3), kort gezegd erop neerkomend dat het causaal verband tussen een nadere waarschuwing van Rabobank en de schade waarvan CTBB vergoeding vordert, ontbreekt.
4.5
Zelfs als de grief van CTBB toch zo ruim zou worden begrepen dat deze niet alleen op de omvang van de zorgplicht van Rabobank zou zien, maar ook op het causaal verband, kan de grief niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
Ook het hof is namelijk van oordeel dat CTBB onvoldoende heeft aangevoerd om het oordeel te rechtvaardigen dat CTBB, als Rabobank haar uitdrukkelijker had gewezen op het risico van onderverzekering, alsnog zou hebben gekozen voor een waardebepaling van het pand en/of een hoger verzekerd bedrag. CTBB heeft immers de door Rabobank uitgebrachte offerte teruggestuurd voorzien van kanttekeningen, met name (vijf) verlagingen van de te verzekeren waardes. [1] Daaruit rijst het beeld dat CTBB trachtte de kosten van de verzekeringspremies te beperken door die waardes zo laag mogelijk te stellen. Het had, tegenover het verweer van Rabobank, op de weg van CTBB gelegen om voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die het oordeel kunnen dragen dat CTBB, als Rabobank haar uitdrukkelijker had gewezen op het risico van onderverzekering, niet onderverzekerd was geweest. Dat heeft CTBB niet gedaan.
4.6
Daarvoor is onvoldoende de enkele stelling van CTBB (memorie van grieven sub 4.10) dat, daar de taxatie gratis uitgevoerd had kunnen worden, er voor CTBB dan ook geen enkele aanleiding was om dit niet te doen, en het uiterst onverstandig was om niet van die mogelijkheid gebruik te maken. Uit de verklaring van de heer [A] van CTBB ter comparitie blijkt namelijk dat hij wel wist dat er gratis een taxatie kon worden uitgevoerd. Het valt op dat CTBB niet uitlegt waarom zij daarvan dan geen gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wel van de mogelijkheid op de hoogte was. Dat had wel op haar weg gelegen.
Bij gebrek aan een verklaring daarvoor, moet veeleer rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat CTBB het niet op een taxatie wilde laten aankomen omdat zij vreesde dan ‘vast te zitten’ aan een hogere herbouwwaarde – en daarmee een hogere premie – dan zij wenste.
4.7
Het voorgaande brengt mee dat het causaal verband ontbreekt tussen enerzijds het mogelijke tekortschieten van Rabobank en anderzijds de door CTBB geleden schade. Daarom kan het hof in het midden laten of Rabobank is tekortgeschoten of onrechtmatig heeft gehandeld door CTBB, ondanks haar bekendheid met het risico van onderverzekering, niet uitdrukkelijker te waarschuwen.
4.8
Het hof overweegt tot slot en volledigheidshalve dat de stelling van CTBB dat Rabobank haar heeft gezegd dat bij de bepaling van de herbouwwaarde van het pand uitgegaan dient te worden van de waarde zonder fundering door Rabobank gemotiveerd is betwist. Ook betwist Rabobank dat haar adviseur de suggestie heeft gedaan om bij een bouwbedrijf te informeren naar de herbouwaarde van het pand. Op CTBB rust de bewijslast van deze stellingen. Zij heeft echter niet een hierop toegesneden bewijsaanbod gedaan. Daarmee kunnen deze feiten niet als vaststaand worden aangenomen.

5.De slotsom

5.1
Het voorgaande voert tot de conclusie dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof CTBB veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Die kosten worden aan de zijde van Rabobank vastgesteld op:
- griffierecht € 2.020
- salaris advocaat € 2.782 (2 punten x tarief III).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, kanton, locatie Utrecht van 15 mei 2019;
veroordeelt CTBB in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rabobank vastgesteld op € 2.020 voor verschotten en op € 2.782 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt CTBB in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd tot € 239 in geval CTBB niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.M. Croes, L. Janse en M.B. Beekhoven van den Boezem, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2020.

Voetnoten

1.prod. 2 bij conclusie van antwoord