In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van de woning aan [a-straat] 45 BS te [Z] voor het kalenderjaar 2017, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 344.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting (OZB). De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 26 mei 2020 heeft belanghebbende betoogd dat de waarde van de woning onjuist is vastgesteld en dat er sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het fair play beginsel en het vertrouwensbeginsel. Het Hof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet in zijn procespositie is geschaad en dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste wijze heeft vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende over de bouwkundige kwaliteit en de staat van onderhoud van de woning beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de relevante factoren.
Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen redenen voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.