Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellante] ,
[appellant] ,
[appellante]en
[appellant],
[appellanten] c.s.,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
- een vrijstaande villa gelegen aan de [a-straat] en [b-straat] te [A] (hierna: de villa), toen kadastraal bekend als gemeente [C] , sectie [Y] nummers 1188, 1189, 1300, 3767 gedeeltelijk en 3788 (thans kadastraal genummerd 1300 en 4088) en
- twee percelen (hierna: de percelen weidegrond) gelegen aan de [b-straat] in [A] , kadastraal bekend als gemeente [C] , sectie [Y] nummer 1301, groot 60.20 are en nummer 3766 (thans genummerd 4087), groot 5.60 are.
3.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
- dat voor recht wordt verklaard dat [appellanten] c.s. toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst weidegrond;
- ontbinding van de koopovereenkomst weidegrond;
- [appellanten] c.s. te veroordelen tot betaling van
- € 79.224,-, althans € 9.700,-, met rente bij wege van schadevergoeding,
- € 1.808,95 met rente aan buitengerechtelijke kosten,
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
4.De beoordeling in hoger beroep
grieven 2, 3, 6 en 11 in het principaal appelbestrijden [appellanten] c.s. dat zij op 25 april 2014 in verzuim zijn geraakt. Volgens [appellanten] c.s. moet artikel VI lid 2 van de Algemene Bepalingen bij de koopovereenkomst weidegrond aldus worden verstaan dat een ingebrekestelling en een sommatie in een deurwaardersexploot moeten zijn opgenomen. In dit geval staan de ingebrekestelling en sommatie in de brief van 16 april 2014, welke brief vervolgens na het verstrijken van de in brief opgenomen sommatietermijn door de deurwaarder is betekend, zodat het deurwaardersexploot volgens [appellanten] c.s. niet de inhoud heeft die artikel VI lid 2 van de Algemene Bepalingen voorschrijft. Hierdoor zijn [appellanten] c.s. naar hun mening niet in verzuim geraakt, zodat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding.
grief 1 in het principaal appelkomen [appellanten] c.s. onder meer op tegen de rechtsoverwegingen 3.2, 4.1 en 4.2 van het tussenvonnis van 29 april 2015. In rechtsoverweging 3.2 heeft de rechtbank het standpunt van [appellanten] c.s. tegen de vorderingen van [geïntimeerde] samengevat. In rechtsoverweging 4.1 heeft de rechtbank overwogen dat [appellanten] c.s. erkennen te zijn tekort geschoten in de nakoming van de betalingsverplichting uit de koopovereenkomst weidegrond, dat zij bij door de deurwaarder betekende brief van 16 april 2014 in gebreke zijn gesteld met sommatie tot nakoming, dat zij in verzuim zijn geraakt en dat zij zich tegen de vordering tot ontbinding van de koopovereenkomst weidegrond niet hebben verweerd, zodat de vordering tot ontbinding van de koopovereenkomst weidegrond zal worden toegewezen. In rechtsoverweging 4.2 heeft de rechtbank overwogen dat [appellanten] c.s. erkennen het bedrag aan contractuele boete van € 9.700,- schuldig te zijn, zodat dat bedrag zal worden toegewezen.
grieven 7 en 10 in het principaal appelde marktwaarde die de door de rechtbank benoemde deskundige aan de percelen weidegrond heeft gegeven en de overwegingen in het eindvonnis van 1 februari 2017 waarin de rechtbank die marktwaarde overneemt.
- dat het perceel 4087 in delen te splitsen is en goed verkoopbaar is aan de bewoners met aangrenzende percelen aan de [b-straat] ,
- dat dergelijke percelen in oktober 2010 zijn verkocht voor € 90,- per m²,
- dat het perceel 1301 de mogelijkheid biedt tot het oprichten van een schuilstal en middels een duiker eenvoudig te ontsluiten is naar de [a-straat] ,
- dat transacties van grasland in de directe omgeving rond de € 6,- per m² laten zien.
- het deskundigenrapport met als waarde € 17.500,- (voor perceel 4087 € 2.500,- en voor perceel 1301 € 15.000,-),
- de taxatie/waardebepaling van makelaar [D] van kantoor Visch & Van Zeggelaar d.d. 6 januari 2015, waarin voor beide percelen 4087 en 1301 wordt uitgegaan van € 2,70 per m², zodat de marktwaarde van de percelen weidegrond wordt gesteld op € 17.766,-,
- de e-mail van [E] , medewerker belastingen bij de gemeente [C] , van
grief 8 in het principaal appelwaarin zij zich erover beklagen dat de rechtbank ten onrechte geen nieuwe deskundige heeft benoemd.
Slotsom
11 augustus 2020voor uitlating door partijen over de te benoemen deskundige (r.ov. 4.24) en de aan de deskundige te stellen vragen (r.ov. 4.25) onder de aantekening dat daarvan geen verder uitstel zal worden verleend,