ECLI:NL:GHARL:2020:4760

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
200.232.623
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering uit effectenleaseovereenkomst en stuitingsbrieven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarin Next Finance B.V. werd toegewezen in haar vordering tegen [appellant] uit een effectenleaseovereenkomst. De effectenleaseovereenkomst, genaamd 'Korting Kado', werd op 11 augustus 2000 aangegaan en had een looptijd van 120 maanden. [appellant] betwistte de geldigheid van de overeenkomst en stelde dat de vordering was verjaard. Het hof oordeelde dat de vordering inderdaad was verjaard, omdat Next Finance niet had aangetoond dat de stuitingsbrieven daadwerkelijk waren verzonden. Het hof benadrukte dat de ontvangst van de brieven niet vaststond en dat de verantwoordelijkheid voor het niet bereiken van de brieven bij Next Finance lag. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van Next Finance af, waarbij het ook de proceskosten ten laste van Next Finance stelde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.232.623
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 6018930)
arrest van 23 juni 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] , België,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. G.T. Poot,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Next Finance B.V.,
gevestigd te Lunteren, gemeente Ede,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 24 november 2017,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- de akte uitlating van [appellant] ,
- de akte uitlating partijen van Next Finance.
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Next Finance heeft een effectenleaseovereenkomst (genaamd “Korting Kado”) van 11 augustus 2000 overgelegd, ondertekend door Bank Labouchere N.V. (hierna: Bank Labouchere), handelende onder de naam Legio-Lease, en [appellant] (hierna: de effectenleaseovereenkomst). Volgens de effectenleaseovereenkomst is deze aangegaan voor de duur van 120 maanden (10 jaar) en had deze een totaal overeengekomen leasesom van € 54.444,64. In de effectenleaseovereenkomst is het volgende adres van [appellant] vermeld: [a-straat 1] , [B] .
3.2.
Volgens de effectenleaseovereenkomst zijn daarop de Bijzondere Voorwaarden Effectenlease van toepassing. In artikel 9 van de door Next Finance overgelegde Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease (gedateerd 24 december 2008) is onder meer het volgende bepaald: “Lessee is verplicht Legio-Lease te allen tijde op de hoogte te houden van zijn woonplaats en adres”.
3.3.
Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: Dexia) is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere.
3.4.
Volgens de door Next Finance overgelegde eindafrekening is de effectenleaseovereenkomst op 15 juli 2003 met een restschuld van € 12.951,67 geëindigd.
3.5.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033 de zogeheten “Duisenberg-regeling” voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade. [appellant] heeft niet tijdig door middel van een “opt-out” verklaring in de zin van artikel 7:908 lid 2 BW aangegeven niet aan de deze regeling gebonden te willen zijn.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
Next Finance heeft gesteld dat Dexia haar (vermeende) vordering op [appellant] heeft overgedragen aan Varde Investments (Ireland) Limited (hierna: Varde). Volgens Next Finance heeft Varde op haar beurt de (vermeende) vordering aan Next Finance overgedragen. Waar hierna gesproken wordt van Next Finance, worden daaronder mede haar (gestelde) rechtsvoorgangsters begrepen.
4.2.
In eerste aanleg heeft Next Finance – samengevat – gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 13.889,30 (waaronder buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
4.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Next Finance toegewezen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. In hoger beroep heeft [appellant] onder meer gesteld dat op 11 augustus 2000 bij hem en zijn echtgenote iemand aan de deur is geweest die zijn echtgenote een “korting op een soort van spaarplan” aanbood. De echtgenote van [appellant] zat in de wettelijke schuldsaneringsregeling. [appellant] heeft zich door de verkoper laten overhalen om het spaarplan op zijn naam af te sluiten. In de dagen erna is gebleken dat het ging om een effectenleaseovereenkomst en heeft de schuldsaneringsbewindvoerder de effectenleaseovereenkomst ontbonden dan wel vernietigd op grond van de destijds geldende Colportagewetgeving, aldus [appellant] . [appellant] heeft betoogd daarna nooit meer iets te hebben gehoord over de effectenleaseovereenkomst. Volgens [appellant] is er geen overeenkomst tot stand gekomen of is die nietig of vernietigbaar. Het hof komt aan die stelling en de daarop toegesneden vorderingen niet toe, gelet op het volgende.
5.2.
[appellant] heeft verder betwist dat de gestelde vordering aan Next Finance is overgedragen (grief 5). Hij heeft Next Finance verzocht aan hem een door de vervreemder gewaarmerkt uittreksel van de akte en haar titel ter hand te stellen als bedoeld in artikel 3:94 lid 4 BW. Anders dan Next Finance heeft betoogd, betwist [appellant] in de vijfde grief niet alleen dat de voor de cessie vereiste mededeling heeft plaatsgevonden, maar ook dat sprake is van een cessieakte (artikel 3:94 lid 3 BW). [appellant] verzoekt immers om een uittreksel van de akte om te controleren of de cessie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Een schuldenaar kan zijn verplichtingen jegens de schuldeiser opschorten totdat aan een dergelijk verzoek is voldaan. Next Finance heeft in de memorie van antwoord in het geheel niet op het verzoek ex artikel 3:94 lid 4 BW gereageerd. Nu thans niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een geldige cessie, kan de vordering alleen al om die reden niet worden toegewezen.
5.3.
Verder heeft [appellant] gesteld dat de vermeende vordering van Next Finance is verjaard (grief 1). Volgens [appellant] zijn de door Next Finance overgelegde (stuitings)brieven onjuist geadresseerd en nooit daadwerkelijk verstuurd door Next Finance. Next Finance heeft betoogd dat het voor rekening van [appellant] moet komen dat de (stuitings)brieven hem niet bereikt hebben, nu hij niet conform artikel 9 Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease zijn adreswijzigingen aan Next Finance heeft doorgegeven.
5.4.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 3:37 lid 3 BW een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zonodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen (zie HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104).
5.5.
De gestelde vordering verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden (artikel 3:307 lid 1 BW). Het hof gaat er daarbij – met Next Finance – veronderstellenderwijs vanuit dat de Duisenbergregeling tussen partijen van toepassing is en de verjaring op grond daarvan is gestuit. Ten aanzien van de periode van de totstandkoming van de Duisenbergregeling tot vijf jaar nadien heeft Next Finance vier (stuitings)brieven overgelegd. Deze brieven dateren van 21 januari 2008, 17 april 2008, 26 juni 2008 en 23 september 2011.
5.6.
[appellant] heeft bij herhaling betoogd dat de overgelegde (stuitings)brieven niet daadwerkelijk zijn verstuurd (zie de memorie van grieven, onder 37, 70b en 96). Next Finance heeft in de memorie van antwoord in het geheel niet gereageerd op de betwisting van de verzending. Het had op de weg van Next Finance gelegen om specifieke feiten rondom de verzending te stellen, of op zijn minst beredeneerd te betogen waarom moet worden aangenomen dat de stuitingsbrieven zijn verzonden. Next Finance heeft niets gesteld over de (wijze van) verzending en geen verzendbewijzen in het geding gebracht. Ook heeft Next Finance geen voldoende concreet bewijsaanbod gedaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat de overgelegde stuitingsbrieven zijn verzonden. Gelet op het feit dat in de periode van vijf jaar na de totstandkoming van de Duisenbergregeling geen stuiting heeft plaatsgevonden, is de vordering verjaard.
5.7.
Gesteld al dat de brieven wel zouden zijn verzonden, dan staat gelet op het volgende de ontvangst van de brieven niet vast, hetgeen voor risico van Next Finance moet komen. De brieven uit 2008 zijn gericht aan het adres Postbus [000] , [C] . De brief uit 2011 is gericht aan het adres [b-straat 2] , [D] . Het hof stelt vast dat van de op de brieven vermelde adressen thans vaststaat dat [appellant] daar op het moment van de gestelde verzending niet woonde, zodat aangenomen moet worden dat deze brieven (als zij zouden zijn verzonden) hem niet hebben bereikt. Uit het door [appellant] overgelegde historische uittreksel uit de Basisregistratie Personen blijkt onder meer dat [appellant] van 14 maart 2005 tot 10 december 2007 geregistreerd stond op het volgende adres: Postbus [000] , [C] . Verder blijkt uit het uittreksel dat [appellant] van 10 december 2007 tot 2 september 2008 op het adres [c-straat 3] te [D] en van 2 september 2008 tot 12 februari 2014 op het adres [b-straat 2A] te [D] heeft gewoond. Nu de brieven niet zijn gericht aan het adres dat vermeld staat in de effectenleaseovereenkomst, heeft Next Finance kennelijk zelf onderzoek gedaan naar het adres van [appellant] . Hoewel dit wel op haar weg had gelegen, heeft Next Finance niet toegelicht waarom zij mocht uitgaan van de juistheid van de adresgegevens waarnaar de brieven zouden zijn verzonden. Het hof merkt op dat [b-straat 2] een wezenlijk ander adres betreft dan [b-straat 2A] . [appellant] heeft (onweersproken) verklaard dat [b-straat 2] en [b-straat 2A] zich op verschillende etages van hetzelfde flatgebouw bevonden. Daarom moet voor rekening van Next Finance komen dat de brieven (in het hypothetische geval dat zij wel zijn verzonden) [appellant] niet bereikt hebben. Het beroep door Next Finance op artikel 9 van de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease stuit af op het feit dat de brieven niet zijn geadresseerd aan het adres vermeld in de overeenkomst (en waarvan [appellant] nooit een wijziging heeft doorgegeven) maar aan adressen die door Next Finance zelf zijn achterhaald, maar foutief. Dat komt voor risico van Next Finance.
5.8.
Aan het beroep op rechtsverwerking komt het hof gelet op het voorgaande niet toe.

6.De slotsom

6.1.
Het hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Next Finance in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op nihil. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten: € 103,10
- griffierecht:
€ 318,-
totaal verschotten: € 421,10
- salaris advocaat: € 1.611,- (1,5 punt x appeltarief II).
6.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 september 2017 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van Next Finance alsnog af;
veroordeelt Next Finance in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 421,10 voor verschotten en op € 1.611,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Next Finance in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Next Finance niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, L.R. van Harinxma thoe Slooten en M.L. van der Bel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2020.