In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vraag of een vordering van belanghebbende op [C] B.V. kwalificeert als een onzakelijke lening en of de inspecteur van de Belastingdienst de aftrek van de waardeverandering van deze vordering terecht heeft geweigerd. De rechtbank had eerder de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 en de beschikking belastingrente gehandhaafd. Belanghebbende had een lening verstrekt aan [C] B.V., een nieuw opgerichte vennootschap, ter financiering van een kledingmerk. De inspecteur stelde dat de lening onzakelijk was, omdat deze niet voldeed aan de voorwaarden waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest om een dergelijke lening te verstrekken. Het hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de lening onzakelijk was, onder andere omdat de vennootschap geen zekerheden kon bieden en het risico van het mislukken van de onderneming volledig op de verstrekkers van het vreemd vermogen werd afgewenteld. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van belanghebbende af.