Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
VGZ,
SRN,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
In de bijlage tref je mijn beoordelingen van de dossiers tav wel of geen indicatie MSR. In alle gevallen is er sprake van complex samenhangende problematiek met evidente problemen op meerdere (ICF) domeinen. De genoemde problematiek wordt veroorzaakt door verworven aandoeningen van of zich uitend in het houdings- en bewegingsapparaat/bewegingsvermogen.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
gebiedtom alle door SRN in de periode vanaf 19 december 2019 aangevraagde machtigingen, binnen 5 kalenderdagen na de datum waarop arrest wordt gewezen, opnieuw te beoordelen op de wijze onder A beschreven;
verbiedtom na verloop van de 120-dagentermijn van een DOT een nieuwe machtiging te verlangen van (patiënten van) SRN als voorwaarde om de behandeling voort te zetten en/of deze behandeling in rekening te kunnen brengen en VGZ
gebiedtom alle declaraties voor vervolg-DBC’s als beschreven in productie J bij de memorie van antwoord aan SRN betaalbaar te stellen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
verbiedtom in het kader van het machtigingsbeleid meer of andere informatie op te vragen dan informatie over de verwijzing en informatie over de indicatie door de revalidatiearts,
tenzijVGZ in een individueel geval objectief kan aantonen dat zij gegronde redenen heeft om te twijfelen aan het oordeel van de behandelend revalidatiearts, waardoor meer informatie
noodzakelijkis voor de beoordeling van de machtigingsaanvraag en dat het opvragen van aanvullende informatie voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit;
veroordeelttot betaling van een bedrag van € 11.359,35 aan buitengerechtelijke kosten aan SRN, te betalen binnen veertien dagen na de datum waarop (bedoeld zal zijn:) arrest wordt gewezen;
veroordeelttot betaling aan SRN van (werkelijke) kosten van beide instanties, te begroten op € 85.223,00, althans een bedrag dat het hof gerade voorkomt, een en ander met veroordeling van VGZ in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
aan de hand van landelijke richtlijnen of anderszins gedocumenteerde beroepsnormen(cursivering hof)
.Het hof oordeelt op dit punt anders dan de voorzieningenrechter omdat verwijzing naar richtlijnen en beroepsnormen (bijvoorbeeld het Standpunt Medisch Specialistische Revalidatie uit 2015 of het Algemeen Beroepskader Revalidatiegeneeskunde 2012 (geactualiseerd in 2015 ABK)) het gevaar in zich bergt dat het een ‘technische’ en algemeen geformuleerde afwijzing wordt, terwijl SNR juist is gebaat bij een objectieve en transparant gemotiveerde afwijzing van de patiënt in kwestie. Deze richtlijnen en beroepsnormen zijn zonder meer nodig als basis voor de beslissing maar kunnen zelfstandig een afwijzing niet dragen zonder nadere toelichting.
incidenteel appelstaat de vraag naar de (on)rechtmatigheid van VGZ om een nieuwe machtiging te verlangen na afloop van de 120-dagen termijn (de zogenaamde vervolg DOT) centraal (grief 3). Volgens SRN handelt VGZ hiermee onrechtmatig omdat (i) de 120-dagentermijn enkel van administratieve aard is en anders dan de voorzieningenrechter oordeelde er in dat geval geen sprake van een
vervolgbehandeling is, (ii) het vereiste van een dubbele machtiging ertoe leidt dat SRN een tweede keer toestemming moet vragen voor een behandeltraject waarvoor reeds bij de initiële aanvraag toestemming is verleend, (iii) het dubbele machtigingsvereiste in strijd is met de relevante beleidsregels van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en (iv) de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geen grondslag biedt voor het hanteren van een dubbel machtigingsvereiste.
vervolgbehandeling komt of dat het bij een vervolgaanvraag gaat om een voortzetting van de oorspronkelijke behandeling wat in feite neerkomt op een voorzetting van
dezelfdebehandeling.