Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[geïntimeerde] B.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
22 augustus 2018 die de kantonrechter Arnhem (rechtbank Gelderland, team kanton en handel, zittingsplaats Arnhem) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.3. De vaststaande feiten
Het houden van aandelen in of op andere wijze belang hebben, respectievelijk nemen bij andere ondernemingen en vennootschapen, het voeren van management en het geven van organisatie-adviezen, waaronder begrepen voeren van directie, alsmede het beleggen van gelden in effecten, onroerende goederen en geldleningen. Aanbieden van automatiseringsdiensten- en oplossingen in alle mogelijke sectoren. Het uitlenen van personeel en overige ondernemers ten behoeve van deze diensten”
Tevens is deze overeenkomst opgesteld om te voorkomen dat de werknemer activiteiten gaat ontplooien met de kennis en diensten, die hij door toedoen en in naam van werkgever heeft opgedaan c.q. uitgevoerd, zonder daarvoor eerst expliciet schriftelijk toestemming van werkgever te hebben verkregen.”
You drive a hard bargain. Ook mijn akkoord.”
4.4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 1.000,00 per dag of dagdeel dat de executie voortgaat, welke dwangsom niet lager zal worden gemaximeerd dan het bedrag waartoe [appellant] in voornoemd arrest is veroordeeld, althans, subsidiair, de executie van dit arrest te schorsen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat de executie voortgaat, welke dwangsom niet lager zal worden gemaximeerd dan het bedrag waartoe [appellant] in voornoemd arrest is veroordeeld;
[geïntimeerde] heeft deze stellingen gemotiveerd bestreden, met verwijzing naar literatuur en rechtspraak. Hij handhaaft zijn beroep op het gezag van gewijsde van de uitspraak van het hof uit 2017, dat er aan in de weg staat dat het hof thans ingaat op de vraag of de overeenkomst (ver)nietig(baar) is.
Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.” Dit zogenoemde gezag van gewijsde duidt op gebondenheid van partijen aan een beslissing, gegeven in een eerder geding. De ratio achter het leerstuk van het gezag van gewijsde is dat het ongewenst is dat een eenmaal beslecht geschilpunt, in een opvolgende procedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. Een geding behoort eens tot een einde te komen, zoals ook [appellant] heeft aangegeven (memorie van grieven sub 28). Het hof merkt op dat niet in geschil is dat het gezag van gewijsde niet is beperkt tot het dictum van de eerste beslissing maar zich ook uitstrekt tot de dragende overwegingen. Daarnaast is het, krachtens vaste rechtspraak (vgl. HR 14 oktober 1988, NJ 1989/413), voor een geslaagd inroepen van het gezag van gewijsde niet van belang 'of in de eerste procedure andere geschilpunten aan de orde zijn geweest die als 'overheersend' of 'alles overheersend' kunnen worden aangemerkt'.
aangaande rechten en verplichtingendie partijen ten opzichte van elkaar hebben en waarover gestreden wordt. Anders gezegd, het gezag van gewijsde kan toekomen aan beslissingen aangaande rechten en verplichtingen die voorwerp zijn van de rechtsstrijd.
5.14 Het hof voegt daaraan het volgende toe. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant] in de onmogelijkheid verkeerde om reeds in de eerste procedure tevens een beroep te doen op de nietigheid van de overeenkomst, zo die overeenkomst onverhoopt in rechte zou worden vastgesteld. Dat hij destijds wellicht op grond van de toen bestaande rechtspraak en rechtsovertuiging niet bekend was met de (beweerdelijke) nietigheid van de gemaakte afspraak nu eerst op 14 april 2017 de Hoge Raad daarover heeft geoordeeld, zoals hij heeft aangevoerd, kan hem niet baten. Dit betekent immers niet dat eerst vanaf dat moment een overeenkomst als bedoeld nietig zou zijn vanwege strijd met de wet, maar dat de Hoge Raad constateert dat de wet zo luidt en moet worden uitgelegd, ook voor het verleden. [appellant] had dit beroep dus in de eerste procedure moeten doen, eventueel, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, door het instellen van cassatieberoep tegen de arresten van het hof uit 2017. Daarin had dan ook de vraag kunnen worden beoordeeld of het hof de nietigheid van de overeenkomst wegens strijd met artikel 9a Waadi ambtshalve heeft getoetst of had moeten toetsen.
6.De slotsom
€ 726,-- verschotten: € 824,01
7.7. De beslissingHet hof, rechtdoende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
€ 824,01 voor verschotten en op € 1.391,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, A.A. van Rossum en M.F.J.N. van Osch, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de jongste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2020.