In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de motorrijtuigenbelasting (MRB) en de taxivrijstelling voor een autoleasebedrijf, [X] B.V. Het geschil betreft de ingangsdatum van de vrijstelling die door de Inspecteur van de Belastingdienst is verleend voor 338 motorrijtuigen bestemd voor taxivervoer. De belanghebbende had verzocht om vrijstelling met terugwerkende kracht tot de datum van ingebruikneming van de voertuigen, maar de Inspecteur had de vrijstelling verleend met ingang van de aanvang van het tijdvak waarin de verzoeken waren gedaan. De rechtbank Gelderland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 19 mei 2020, die via videobellen plaatsvond, heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de ingangsdatum van de vrijstelling moet worden gesteld op de datum waarop de auto is gaan rijden, en dat de Inspecteur de mogelijkheid heeft om de vrijstelling met terugwerkende kracht te verlenen. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur in redelijkheid niet kon oordelen dat de vrijstellingen niet met terugwerkende kracht konden worden verleend, en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof heeft de ingangsdatum van de vrijstelling vastgesteld op de datum van ingebruikneming van de voertuigen en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging door de Inspecteur bij het bepalen van de ingangsdatum van vrijstellingen en de toepassing van beleidsregels. Het Hof heeft geoordeeld dat de financiële belangen van de belanghebbende niet onevenredig mogen worden benadeeld door een strikte toepassing van het beleid, vooral gezien het feit dat de belanghebbende administratief verzuimd had om tijdig de vrijstelling aan te vragen.