Overwegingen
1. Eiseres is een autoleasebedrijf en leaset - onder meer - auto’s aan taxibedrijven. Zij is houder van een groot aantal auto’s. Eiseres heeft verzuimd om de zogenoemde taxivrijstelling te verzoeken voor de auto’s die geleaset zijn door verschillende taxibedrijven. Dit verzuim heeft eiseres in het najaar van 2016 geconstateerd.
2. Eiseres heeft voor de onderhavige auto’s gedurende een aantal jaren in totaal € 1.017.222,62 MRB afgedragen aan de Belastingdienst.
3. Bij brieven van 10 augustus 2016, 20 augustus 2016, 25 augustus 2016, 26 augustus 2016 en 6 september 2016 heeft eiseres voor de onderhavige 338 auto’s, die op haar naam zijn gesteld, verzoeken ingediend tot vrijstelling van MRB. Het betreft auto’s die bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer bekend staan als taxivoertuigen, maar waarvoor (nog) niet om beschikkingen vrijstelling MRB is verzocht. Bij deze verzoeken is telkens een kopie van de vergunning van de diverse taxibedrijven gevoegd.
4. Een overzicht van de verschillende kentekens van de auto’s met de naam van de taxibedrijven waar deze in gebruik zijn, is als bijlage 5.3 bij het verweerschrift gevoegd.
5. In de verzoeken heeft eiseres vermeld dat zij van de vrijstelling gebruik wil maken vanaf de datum waarop de desbetreffende auto is gaan rijden. Bij de verzoeken is een lijst gevoegd, waarin de startdatum (door eiseres inzetdatum genoemd) van de auto is vermeld.
6. Op diverse data in december 2016, januari 2017 en op 6 maart 2017 zijn van rechtswege beschikkingen verleend aan eiseres. In elke afzonderlijke beschikking staat per welke datum de taxivrijstelling is verleend. De vrijstellingen zijn alle verleend met ingang van het tijdvak waarin de verzoeken zijn gedaan.
7. In geschil is het antwoord op de vraag of de beschikkingen juist zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of de taxivrijstellingen terecht zijn verleend met ingang van het tijdvak waarin de verzoeken voor de desbetreffende auto’s zijn gedaan.
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de vrijstellingen met terugwerkende kracht moeten worden verleend, te weten vanaf het moment dat de auto’s als taxi zijn gaan rijden (de inzetdatum). Eiseres stelt voorts dat zij alsdan recht heeft op teruggaaf van de betaalde MRB ten bedrage van € 1.017.222,62, te vermeerderen met belastingrente op grond van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
9. Eiseres voert aan dat:
- de beschikkingen, omdat ze van rechtswege zijn verleend, op grond van artikel 4.20b van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geacht worden te zijn gegeven overeenkomstig de verzoeken van eiseres;
- aan de vrijstelling geen voorschriften als bedoeld in artikel 4:20e van de Awb zijn verbonden, zodat deze voorschriften ook geen deel kunnen uitmaken van de beschikkingen;
- de wet en aanverwante regelingen, zoals artikel 27, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit MRB, wel voorzien in de mogelijkheid om de vrijstelling met terugwerkende kracht te verlenen. Eiseres verwijst naar de uitspraken van het Gerechtshof ‘s-Gravenhage van 4 februari 2005 (ECLI:NL:GHSGR:2005:AT6305) en Rechtbank ‘s-Gravenhage van 9 maart 2007 (ECLI:NL:RBSGR:2007:BH0121);
- de Belastingdienst de belangen van eiseres onevenredig schaadt, omdat vaststaat dat eiseres materieel aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoet. De Belastingdienst handelt hiermee in strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
Beoordeling van het geschil
10. Bij de beoordeling is het volgende wettelijke kader van belang:
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994:
Artikel 72, eerste lid, onder n,
Vrijstelling van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen verleend voor motorrijtuigen:
(…)
n. die blijkens en ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldende vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personen auto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt.
Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit):
Artikel 27:
(…)
3. Een verzoek wordt bij de inspecteur ingediend vóór de aanvang van het tijdvak.
5. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. De vrijstelling werkt, tenzij in de beschikking anders is bepaald, terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend.
Kaderbesluit MRB van 4 maart 2014 (BLKB20014/128M):
12 Verzoek om bijzonder tarief of vrijstelling
(…)
Goedkeuring
Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat een verzoek om vrijstelling (…) wordt toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen. (…)
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:20b van de Awb:
Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
De verlening van rechtswege geldt als beschikking.
In afwijking van artikel 3:40 treedt de beschikking in werking op de derde dag na afloop van de beslistermijn.
Artikel 4:20e van de Awb:
Indien in een wettelijk voorschrift of een beleidsregel is bepaald dat in een beschikking steeds bepaalde voorschriften worden opgenomen, dan maken deze ook deel uit van de beschikking van rechtswege.
Artikel 4:20b en artikel 4:20e van de Awb
11. Eiseres heeft op verschillende data verzocht om toepassing van de zogenoemde taxivrijstelling. Omdat niet tijdig op deze verzoeken is beslist zijn de gevraagde vrijstellingsbeschikkingen op grond van artikel 4.20b van de Awb van rechtswege gegeven.
12. In de memorie van toelichting bij artikel 4:20e van de Awb is aangegeven dat dit artikel de mogelijkheid biedt om onwenselijke gevolgen van de beschikking van rechtswege te beperken. Dit artikel waarborgt dat een beschikking van rechtswege is onderworpen aan dezelfde voorschriften die – krachtens een wettelijk voorschrift of een beleidsregel – gelden voor een reële beschikking. Wanneer degene tot wie de beschikking is gericht zich niet kan verenigen met het standaardvoorschrift, kan hij opkomen tegen de van rechtswege verleende beschikking. Degene aan wie van rechtswege een beschikking is verleend, wordt door de onderhavige bepaling dus niet in zijn processuele belangen geschaad
(MvT,
Kamerstukken II2007/08, 31 579, nr. 3, p. 128-134).
13. Gelet op de memorie van toelichting, volgt uit artikel 4:20e van de Awb dat standaardvoorschriften die een bestuursorgaan volgens een wettelijk voorschrift dient te verbinden aan een reële beschikking, zonder actief handelen van een bestuursorgaan ook deel uitmaken van een beschikking van rechtswege (vergelijk Raad van State 30 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4033). Tot die standaardvoorschriften behoort naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de ingangsdatum van de taxivrijstelling. Het Uitvoeringsbesluit voorziet in toepassing van de taxivrijstelling vanaf het tijdstip waarop het verzoek is ingediend. In het Kaderbesluit is vervolgens goedgekeurd dat een verzoek om vrijstelling wordt toegekend met ingang van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen. De beschikkingen zijn door verweerder dan ook in overeenstemming met het Uitvoeringsbesluit en het Kaderbesluit verleend. Gesteld noch gebleken is dat verweerder bij reële beschikkingen met andere ingangsdata zou hebben ingestemd. Evenredigheidsbeginsel en artikel 27, vijfde lid van het Uitvoeringsbesluit
14. Naar het oordeel van de rechtbank geeft artikel 27, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit de bevoegdheid aan verweerder om een andere ingangsdatum dan het tijdstip van het verzoek te bepalen. Door het Kaderbesluit toe te passen heeft verweerder geen onredelijk gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Eiseres heeft weliswaar terecht gesteld dat zij aanzienlijk meer MRB heeft afgedragen dan zij bij het tijdig indienen van de verzoeken had moeten betalen, maar dit betekent niet dat verweerder gehouden was af te wijken van het in het Kaderbesluit opgenomen beleid. Verweerder heeft het belang van een consistente toepassing van het Kaderbesluit zwaarder mogen laten wegen dan de (financiële) belangen van eiseres. De omstandigheid dat eiseres niet eerder verzoeken om toepassing van de taxivrijstelling heeft ingediend, dient voor haar rekening en risico te komen.
15. De in de door eiseres genoemde uitspraken van het Gerechtshof ‘s-Gravenhage van 4 februari 2005 en Rechtbank ‘s-Gravenhage van 9 maart 2007 aan de orde zijnde feiten zijn onvoldoende vergelijkbaar met de onderhavige casus. In beide uitspraken gaat het om verzoeken die zijn ingediend kort na de aanschaf van de auto’s. Dit is bij de verzoeken van eiseres niet het geval. Dit betekent dat aan die uitspraken niet de door eiseres gewenste gevolgen kunnen worden verbonden.
16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de ingangsdata van de beschikkingen juist vastgesteld. De beroepen dienen ongegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.