ECLI:NL:GHARL:2020:4186

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
200.239.736
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faciliteren van bedrog, wanprestatie en onrechtmatige daad door een ander

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de rechtspersoon Folly Group Corp. De zaak betreft beschuldigingen van bedrog, wanprestatie en onrechtmatige daad. [appellante] was eerder getrouwd met [B], de directeur van de Blaustein-groep, en heeft verklaard dat zij onder druk stond en haar identiteit werd misbruikt door [B] om vennootschappen op haar naam op te richten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er sprake was van bedrog en had een schadevergoeding toegewezen aan de familie [E], die door de handelingen van [B] en [appellante] benadeeld was. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en bevestigd dat zij, door haar rol in de situatie, onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof oordeelde dat [appellante] zich bewust moest zijn geweest van de onrechtmatige praktijken van [B] en dat haar handelen de schade aan de familie [E] heeft gefaciliteerd. De kosten van het hoger beroep zijn aan [appellante] opgelegd, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.239.736
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 411698)
arrest van 2 juni 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. H.C. Bijleveld,
tegen:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Folly Group Corp.,
gevestigd te Panama-Stad, Panama,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat: mr. S.R. Damminga.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 8 oktober 2019.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de namens [appellante] toegezonden aanvullende stukken (prod. 19 tot en met 27);
- de namens Folly toegezonden aanvullende stukken (prod. 78 en 79);
- het verhandelde ter comparitie op 24 februari 2020.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
1.4
Deze zaak is gevoegd met de zaak met zaaknummer 200.242.842 tussen Blaustein CS B.V. en [B] (hierna gezamenlijk: Blaustein), de ex-echtgenoot van [appellante] , als appellanten en Folly als geïntimeerde. In die gevoegde zaak wordt eveneens heden arrest gewezen. Het hoger beroep van Blaustein wordt daarin verworpen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het vonnis van 28 februari 2018, met inachtneming van de bezwaren die [appellante] daartegen met haar eerste grief aanvoert.
2.2
Het hof voegt daaraan nog toe dat [appellante] zich beroept op de aangifte die zij in oktober 2016 bij de FIOD heeft gedaan tegen Blaustein [1] . Daarin verklaarde zij onder meer:
“Ik was getrouwd met meneer [B] vanaf 2005. Rond 2010, 2011 of eerder was er sprake van huiselijk geweld en bedreiging. Hij heeft mij gedwongen om die bedrijven op mijn naam te laten zetten. In heel veel gevallen heeft hij ook mijn handtekening vervalst als ik niet vrijwillig ging tekenen. Ik was heel erg bang en daarom heb ik altijd toegestemd om dat te doen. In 2012 is er ook een aanslag tegen mij geweest, ik heb daar aangifte van gedaan en de politie heeft dat gekwalificeerd als poging tot moord. In 2012 wilde ik gaan scheiden, en openheid van zaken geven van dat mijn naam en gegevens worden gebruikt voor doeleinden die mij niet bekend zijn …”
“… met mijn handtekening en paspoort hebben ze vervolgens die BV’s die ik net noemde opgericht met mij als bestuurder en die pornosites opgezet … Ik kwam daar in 2012 achter.”
Op de vraag wat zij onder katvangers verstond, antwoordde [appellante] :
“Dat zijn mensen, we praten bijvoorbeeld over meneer [C] , hij ontvang elke maand een bedrag van 1000 euro en woont in Israël. Hij moet daarvoor zijn identiteit ter beschikking stellen, op zijn naam komen bedrijven en bankrekeningen en creditcards te staan. Hij beschikt natuurlijk zelf niet over die bankrekeningen, hij spreekt niet eens Engels. Maar op papier staan er bedrijven op zijn naam, die feitelijk van Blaustein zijn … Ik zat ook op de werkkamer met mevrouw [D] , zij was contactpersoon voor de katvangers. Ik hoorde dus ook wel eens telefoongesprekken, ik werkte daar natuurlijk ook dus ik heb alles gezien en gehoord. Ik zag ook dat ze handtekeningen tegen het raam hielden en dan overtrokken, daar ben ik bij geweest. Dat was mevrouw [D] die dat deed.”
Op de vraag waarom zij daar bleef werken, terwijl zij al een tijd gebrouilleerd waren, antwoordde [appellante] :
“Hij wilde mij niet laten gaan, niet vrijwillig. Ik ben belangrijk in zijn constructies … Hij wilde mij onder controle houden, dat ik niet zomaar met iemand ging praten … Hij gebruikte mijn identiteit voor zijn eigen ondernemingen en voor ondernemingen van zijn klanten van zijn trustbedrijf. Dat bedoeld ik met constructies. Ik wilde dat helemaal niet, bijvoorbeeld met Kimnet is het nu ook mis gelopen, ik maakte me daar zorgen over. Het ging dus zo, mijn naam werd gebruikt als bestuurder van de vennootschap, maar feitelijk was het dan het bedrijf van een ander … (dat gebeurde) tegen mijn wil … Want ik wist eigenlijk niet meer waar ik nou wel of niet voor getekend had. Soms ging het onder dwang, soms was het vervalst. Ik vermoed dat hij mijn handtekening vervalste, want ik zag dan een handtekening die niet van mij is, die ik niet herkende als mijn handtekening.”
“Hij heeft dat ook een keer aan mij gevraagd, om mijn handtekening op een blanco papier te zetten … Zijn secretaresse had een stapeltje met dat soort blanco papieren met zijn handtekening, maar ook met mijn handtekening.”

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

Het gaat in dit geding kort gezegd om het volgende. Folly vertegenwoordigt de Russische familie [E] (hierna: de familie). De familie heeft zich in 2012 gewend tot [B] , de directeur van de Blaustein-groep, die bestaat uit veel rechtspersonen in veel landen, op het gebied van trusts en financiële en juridische dienstverlening. Blaustein heeft door middel van zijn vennootschappen diensten verleend aan de familie. [appellante] was daarbij betrokken als (toen nog) echtgenote en werkneemster van Blaustein en als interim-directeur van Kimnet Holding B.V., een vennootschap waarin de familie belang had. De familie heeft 20 betalingen gedaan, deels aan Blaustein-vennootschappen, deels aan derden. Op grond van haar stelling dat Blaustein en [appellante] de familie hebben bedrogen dan wel op grond van dwaling, toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad, vorderde de familie terugbetaling van de betaalde bedragen tot een bedrag van € 735.303 althans schadevergoeding tot hetzelfde bedrag. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is geweest van bedrog, en heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 536.088,20, met wettelijke rente.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[appellante] heeft tegen die beslissing vier grieven aangevoerd, die zich grotendeels voor gezamenlijke behandeling lenen.
4.2
Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen betreft de vraag of [appellante] wist of redelijkerwijs moest weten dat zij werd benoemd tot (interim-)bestuurder van Kimnet. Folly voert omstandigheden aan waaruit zij afleidt dat [appellante] daarmee bekend was. [appellante] stelt daartegenover dat Blaustein haar identiteit misbruikte door haar te laten benoemen tot bestuurder van vele rechtspersonen, zonder haar daarin te kennen. Blaustein beschikte over blanco papieren met haar handtekening en over haar paspoort. [appellante] voert aan dat zij onder hoge druk stond, omdat Blaustein haar manipuleerde en met de dood bedreigde.
4.3
Het hof leidt uit het dossier af dat op basis van de stukken niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat [appellante] zelf heeft meegewerkt aan, of bekend was met haar benoeming tot bestuurder. Weliswaar staat haar handtekening op verschillende stukken, maar dat zou ook kunnen worden verklaard uit de omstandigheid dat Blaustein beschikte over blanco papieren die [appellante] had ondertekend, of het zouden vervalsingen kunnen zijn, zoals [appellante] stelt. Verder staat tussen partijen vast dat [appellante] de administratie van Kimnet heeft opgehaald, maar hun lezingen over hoe die bijeenkomst is verlopen, verschillen aanzienlijk. De lezing die [appellante] aan die afspraak heeft gegeven, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten.
4.4
Om zekerheid te verkrijgen over voormelde vraag, zou dus bewijslevering moeten plaatsvinden. Daaraan komt het hof evenwel niet toe, in verband met het navolgende.
4.5
Uit de hierboven geciteerde delen van [appellante] ’s aangifte blijkt dat zij er in ieder geval vanaf 2012 van op de hoogte was dat Blaustein haar identiteit gebruikte (of misbruikte) door vennootschappen op haar naam te zetten, op een moment dat [appellante] en Blaustein reeds lang gebrouilleerd waren: al sinds 2010/2011 was sprake van huiselijk geweld en bedreiging. Hij deed dat, aldus de aangifte, tegen de wil van [appellante] , maar onder druk stemde zij daar wel mee in. Zij tekende stukken onder dwang, ook blanco papieren, en zij wist dat Blaustein haar paspoort gebruikte. [appellante] heeft in 2012 overwogen om daarover open kaart te spelen, maar heeft daar weer vanaf gezien omdat zij door Blaustein onder druk werd gezet.
4.6
Door aldus de situatie te laten voortduren waarin Blaustein al of niet met haar medeweten vennootschappen op naam van [appellante] kon zetten, heeft [appellante] de onrechtmatige praktijken van Blaustein (waarvan blijkt uit het arrest van heden in de zaak Blaustein/Folly) gefaciliteerd en mogelijk gemaakt. Hoewel het hof oog heeft voor de moeilijke situatie waarin [appellante] zich bevond, disculpeert dat haar handelen niet.
4.7
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] zich moet hebben gerealiseerd dat Blaustein met dit misbruik van haar identiteit geen legale doelen kon nastreven. Zij stelt weliswaar (appeldagvaarding sub 3.13) dat zij niet besefte dat Blaustein zijn klanten bedroog. Dat overtuigt niet, want [appellante] laat zich er niet over uit wat Blaustein in haar visie dan wel beoogde te bereiken met alle vennootschappen en bankrekeningen op naam van anderen (zoals van haar en van stromannen). Zij moet dus wel hebben beseft dat dat geen zuivere koffie was. Wellicht veronderstelde zij dat het doel was belastingontduiking (zij stelt dat niet, maar heeft wel aangifte gedaan bij de FIOD), maar daarvoor geldt dan dat dat evenzeer een laakbaar doel is waaraan zij geen medewerking zou behoren te verlenen.
4.8
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of en wanneer precies [appellante] wist dat zij tot bestuurder van Kimnet was benoemd. Ook is niet relevant of [appellante] de familie persoonlijk kende, of hen zelf heeft bedrogen of adviezen of instructies heeft gegeven. Waar het in dit geval om gaat, is dat [appellante] door haar instrumentele rol Blaustein de gelegenheid heeft gegeven voor het gedrag waarmee hij de familie heeft bedrogen en benadeeld, terwijl zij zich moet hebben gerealiseerd dat dat gedrag een laakbaar doel moest hebben. Aldus heeft zij jegens de familie onrechtmatig gehandeld, waardoor de familie schade heeft geleden. Dat zij persoonlijk geen contact met de familie onderhield, doet daar niet aan af.
4.9
[appellante] verzet zich (met grief III) tegen haar hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van groepsaansprakelijkheid. Zij stelt dat zij niet betrokken was bij het door Blaustein gepleegde bedrog en daar ook niet vanaf wist. Er was geen groep, geen handelen door een groep en dus ook geen groepsaansprakelijkheid. Het hof volgt die stelling niet. Hiervoor is geoordeeld dat [appellante] , door de situatie waarin Blaustein haar identiteit misbruikte te laten voortduren, zijn duistere praktijken faciliteerde en mogelijk maakte. Als zijn (ex-)echtgenote en werkneemster werkte zij daaraan mee, althans deed zij niets om het te belemmeren, of daar minst genomen duidelijk afstand van te nemen. Aldus doet zich de situatie voor dat de kans op het toebrengen van schade [appellante] had behoren te weerhouden van haar gedragingen in groepsverband, namelijk ten behoeve van haar echtgenoot en werkgever.
4.1
Na het voorgaande kan de behandeling van de afzonderlijke grieven kort zijn.
4.11
Met grief I benadrukt [appellante] dat zij aanvankelijk niet wist dat zij tot bestuurder van Kimnet was benoemd, dat zij de familie tot 2016 niet kende, niet voor hen heeft gewerkt en hen niet de toegang tot de administratie heeft geweigerd. [appellante] heeft bij deze grief geen belang, nu in het voorgaande is gebleken dat niet ter zake doet of [appellante] de familie kende of persoonlijk contact met hen heeft gehad.
4.12
Hetzelfde geldt voor grief II, waarmee [appellante] betoogt dat zij niet wist dat zij tot bestuurder van Kimnet was benoemd en de familie niet kende, terwijl zij niets faciliteerde noch betalingen verrichtte.
4.13
Grief III betreft de groepsaansprakelijkheid die hierboven in r.o. 4.9 is besproken.
4.14
Grief IV is een veeggrief en tevens gericht tegen de proceskostenveroordeling. De grief moet het lot van de andere grieven delen. Aangezien [appellante] in eerste aanleg in het ongelijk is gesteld, is zij ook terecht in de kosten veroordeeld.
4.15
[appellante] heeft getuigenbewijs aangeboden met betrekking tot de ondergeschikte rol die [appellante] speelde in het bedrijf van Blaustein, de dwang die door Blaustein is uitgeoefend op [appellante] en de zeer beperkte rol van [appellante] als formele bestuurder van Kimnet. Zoals hiervoor is geoordeeld, is [appellante] jegens Folly ook aansprakelijk voor de door de familie geleden schade, indien haar stellingen over deze onderwerpen juist zijn. Het bewijsaanbod is daarom niet relevant, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
4.16
Het hof merkt ten slotte nog op dat wel duidelijk is, zoals [appellante] heeft betoogd, dat haar rol vergeleken met die van Blaustein gering is geweest. Dat doet niet af aan haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens Folly, maar kan wel van invloed zijn op de verdeling van de draagplicht over Blaustein en [appellante] . Over dat onderwerp kan het hof evenwel in dit geding tussen [appellante] en Folly geen uitspraak doen.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Die kosten worden aan de zijde van Folly vastgesteld op:
- griffierecht € 5.270
- salaris advocaat € 9.356 (2 punten x tarief VII).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 28 februari 2018;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Folly vastgesteld op € 5.270 voor verschotten en op € 9.356 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.M. Croes, H. Wammes en R.A. van der Pol en is bij afwezigheid van de voorzitter door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2020.

Voetnoten

1.prod. 6 bij conclusie van dupliek van [appellante]