ECLI:NL:GHARL:2020:3746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
200.262.769
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij beëindiging pachtovereenkomst en intrekking natuursubsidie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een pachter en een verpachter over de beëindiging van een pachtovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de natuursubsidies. De pachtovereenkomst tussen de partijen is beëindigd per 21 februari 2017, na een eerdere uitspraak van de pachtkamer. De pachter, hierna [appellant], heeft in hoger beroep schadevergoeding gevorderd, omdat hij tijdelijk geen gebruik kon maken van de pachtgronden en zijn eigen natuursubsidie is ingetrokken. De verpachter, Torcksveen, had een natuursubsidie aangevraagd, wat volgens de pachter onrechtmatig was en leidde tot zijn schade. Het hof oordeelt dat het handelen van Torcksveen niet de oorzaak is van de intrekking van de subsidie van de pachter. Het hof bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer, waarin de vordering van de pachter in reconventie werd afgewezen. Het hof stelt vast dat de pachter geen recht heeft op schadevergoeding, omdat de beëindiging van de pachtovereenkomst onherroepelijk is en de pachter zelf verantwoordelijk is voor het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden. De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan de verpachter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.262.769
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7351033)
arrest van de pachtkamer van 12 mei 2020
in de zaak van
[appellant],
h.o.d.n. [naam appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.P.M. van Gilse,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Torcksveen Verwolde B.V.,
gevestigd te Laren, gemeente Lochem,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: Torcksveen,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
19 december 2018 en 22 mei 2019 die de pachtkamer te Zutphen (rechtbank Gelderland) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 21 juni 2019,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord, met producties,
- de akte van Torcksveen, met productie,
- de antwoordakte van [appellant] .
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep - kort samengevat - het vonnis van 22 mei 2019 te vernietigen, de vorderingen van Torcksveen af te wijzen en haar voorwaardelijk te veroordelen tot betaling van € 15.120 voor kosten van hooi en mest, € 21.805,60 voor teruggevorderde subsidies en € 10.902,80 voor niet uitgekeerde subsidies, met rente en kosten.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
3.1
Tussen partijen heeft een pachtovereenkomst bestaan. Deze is beëindigd per
21 februari 2017 door bekrachtiging van het vonnis van de pachtkamer van 15 februari 2017 bij arrest van dit hof van 10 juli 2018 [1] . De ontruimingsdatum is in dat arrest gesteld op 1 november 2018. De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 november 2019 [2] het beroep van [appellant] tegen het arrest van het hof verworpen waardoor de beëindiging onherroepelijk is geworden.
3.2
Tijdens de procedure die tot het arrest van 10 juli 2018 heeft geleid, heeft [appellant] in de periode van 21 februari 2017 tot en met 31 oktober 2017 niet het gebruik van de percelen gehad. Als gevolg van de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de pachtkamer van 15 februari 2017 bij arrest van het hof van 31 oktober 2017 in het incident heeft [appellant] van 1 november 2017 tot en met 1 november 2018 de percelen alsnog kunnen gebruiken. De factuur van Torcksveen voor deze periode heeft [appellant] niet betaald.
3.3
Voor twee van de drie pachtpercelen heeft Torcksveen in juli 2016 bij de provincie Gelderland natuursubsidie aangevraagd. De subsidie is verleend. Bij notariële akte van 20 december 2016 is in dat verband een kwalitatieve verplichting gevestigd op die twee percelen, onder meer inhoudende dat de percelen niet als landbouwgrond zullen worden gebruikt.
3.4
[appellant] had een SNL-A subsidie voor de pachtpercelen met een looptijd van
1 januari 2014 tot 1 januari 2020. Deze subsidie is ingetrokken en [appellant] heeft de al betaalde subsidies vanaf 2014 moeten terugbetalen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Torcksveen heeft in eerste aanleg in conventie betaling van de achterstallige pacht gevorderd, te vermeerderen met rente en kosten. In reconventie heeft [appellant] schadevergoeding gevorderd.
4.2
De pachtkamer heeft bij vonnis van 22 mei 2019 de vordering in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.

5.De beoordeling van het hoger beroep

5.1
[appellant] stelt dat Torcksveen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door een subsidie aan te vragen en in verband daarmee een kwalitatieve verplichting te vestigen die het gebruik van de percelen als landbouwgrond uitsluit. Hij stelt dat Torcksveen hem daardoor geen landbouwgrond ter beschikking heeft kunnen stellen in de periode vanaf 20 december 2016 wat een tekortkoming oplevert. Bovendien is daardoor zijn SNL-A subsidie ingetrokken en heeft hij de reeds ontvangen subsidie moeten terugbetalen. Over de jaren 2017 en 2018 krijgt hij zijn subsidie ook niet. Tot slot heeft [appellant] de pachtpercelen tijdens de beëindigingsprocedure tijdelijk niet kunnen gebruiken waardoor hij hooi moest inkopen en mest moest afvoeren.
5.2
Het hof oordeelt dat de stellingen van [appellant] niet opgaan en bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te Zutphen. Hieronder legt het hof uit waarom.
Kosten hooi en mest
5.3
Inmiddels is de toewijzing van de vordering van Torcksveen tot beëindiging van de pachtovereenkomst onherroepelijk. Het vonnis van de pachtkamer in eerste aanleg waarin de beëindiging was uitgesproken, was uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellant] heeft vervolgens de gronden verlaten. Torcksveen heeft de gronden toen in gebruik genomen en mocht dat ook volgens het vonnis. In het hoger beroep in de beëindigingszaak heeft [appellant] schorsing van de tenuitvoerlegging gevraagd die zoals hiervoor is overwogen op 31 oktober 2017 is toegewezen. Daarna heeft [appellant] de gronden weer in gebruik genomen. Er is dus geen sprake geweest van een onrechtmatige tenuitvoerlegging van het vonnis die Torcksveen schadeplichtig maakt. De (voorwaardelijke) vordering die ziet op schade vanwege de aankoop van hooi en het afvoeren van mest is terecht afgewezen.
Opschorting wegens kwalitatieve verplichting
5.4
Torcksveen en de provincie hebben een kwalitatieve verplichting laten vastleggen waardoor de voormalige twee pachtpercelen sectie Q 1104 en 1107 niet meer als landbouwgrond mochten worden gebruikt. Deze kwalitatieve verplichting is echter niet bindend voor [appellant] omdat hij de gronden al in gebruik had toen de kwalitatieve verplichting gevestigd werd [3] . [appellant] stelt wel dat Torcksveen – desondanks – is tekortgeschoten waardoor hij de pachtbetaling mag opschorten, maar heeft dat niet voldoende toegelicht. [appellant] heeft het gebruik van de gronden gehad vanaf de schorsing van de tenuitvoerlegging. Dat deze niet voor landbouwkundig gebruik benut konden worden, heeft [appellant] tegenover de betwisting van Torcksveen niet concreet gemaakt. Dat lag wel op zijn weg omdat hij zich op opschorting beroept. De verwijzing naar twee e-mails namens [appellant] [4] waarin staat dat de grond een natuurbestemming zou hebben, is niet voldoende: het gaat om het feitelijk gebruik dat [appellant] heeft gemaakt en heeft kunnen maken van de pachtpercelen.
5.5
Hierbij merkt het hof nog het volgende op. Voor zover Torcksveen in strijd heeft gehandeld met de kwalitatieve verplichting door [appellant] de percelen als landbouwgrond te laten gebruiken, gaat dat [appellant] niet aan, maar de provincie. Torcksveen heeft overigens in de memorie van antwoord toegelicht dat de provincie op de hoogte is van deze procedure en Torcksveen nog niet aanspreekt op haar verplichtingen.
Verlies SNL-A subsidie
5.6
[appellant] heeft in eerste aanleg de beslissing op bezwaar van 17 december 2018 van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland (GS) over de SNL-A subsidie overgelegd. GS verklaart het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit ongegrond. De beslissing op bezwaar is gemotiveerd onder ‘toelichting op deze beslissing’. Daarin is artikel 4.1.1.2 Regelingstekst SNL aangehaald. Uit dat artikel volgt dat de subsidie wordt verleend voor een periode van zes aaneengesloten beheerjaren. Op grond van artikel 4.1.1.6 lid 1 onder a moest [appellant] gedurende de hele subsidieperiode voldoen aan de voorwaarden. Hij kan die periode niet voltooien omdat de pacht is opgezegd per 22 februari 2017. Daardoor kan [appellant] de laatste drie jaar geen beheer meer voeren en niet voldoen aan de subsidievoorwaarden, aldus de beslissing. Hoewel in de beslissing ook wordt ingegaan op de subsidie die Torcksveen heeft aangevraagd, blijkt dat geen argument te zijn voor de beslissing het bezwaar ongegrond te verklaren. De natuursubsidie die aan Torcksveen is verleend is wel de aanleiding geweest de aanspraak van [appellant] op subsidie te onderzoeken (vanwege de geconstateerde cumulatie) maar niet de reden voor de intrekking. De pachtkamer in eerste aanleg heeft de beslissing op bezwaar ook zo opgevat (zie onder 4.8).
5.7
Het einde van de pachtovereenkomst is inmiddels onherroepelijk, zodat nu vast staat dat [appellant] de subsidieperiode niet kan vol maken. Als al moet worden aangenomen dat de aanvraag van de subsidie door Torcksveen onrechtmatig jegens [appellant] is geweest, dan is er geen oorzakelijk verband met de gevorderde schade die bestaat uit terug te betalen en misgelopen SNL-A subsidie.
Opzegging onrechtmatig wegens belangen [appellant]
5.8
In het betoog van [appellant] leest het hof nog dat hij meent dat Torcksveen onrechtmatig heeft gehandeld omdat zij bij de opzegging van de pachtovereenkomst geen rekening heeft gehouden met zijn belangen. Zo had Torcksveen erop bedacht moeten zijn dat de subsidieperiode nog doorliep en [appellant] de subsidie zou verliezen als hij voortijdig van de grond af moest. Torcksveen had [appellant] tot het einde van de subsidieperiode het voortgezet beheer moeten laten verrichten, zo begrijpt het hof het betoog.
5.9
Ook dit betoog faalt. Torcksveen heeft de pachtovereenkomst opgezegd op grond van een tekortkoming die in rechte onherroepelijk is komen vast te staan (tekortschieten door niet-bedrijfsmatige landbouw). De opzegging geschiedt tegen het einde van een pachtperiode, in dit geval 22 februari 2017. Niet valt in te zien dat Torcksveen nog zes jaar door had gemoeten met een tekortschietende pachter, ook niet als Torcksveen wist dat de subsidieperiode nog zou doorlopen.
5.1
Als [appellant] bedoelt dat Torcksveen met de (gevorderde) ontruiming(sdatum) had moeten wachten tot het einde van de subsidieperiode, geldt het volgende. Torcksveen heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij herhaaldelijk heeft gevraagd om de beheersovereenkomst van de SNL-A subsidie en dat [appellant] heeft geweigerd die aan haar te geven. In hoger beroep heeft [appellant] daar niets concreets tegenin gebracht. In het bijzonder heeft [appellant] niet toegelicht dat Torcksveen daadwerkelijk op de hoogte was van de duur, voorwaarden en financiële vergoeding van de subsidie. Het hof heeft verder geconstateerd dat [appellant] het intrekkings-/terugvorderingsbesluit en het bezwaarschrift in deze procedure evenmin heeft overgelegd, ook al heeft de pachtkamer in eerste aanleg daar uitdrukkelijk om verzocht. Voor zover al zou kunnen worden aangenomen dat Torcksveen bij de gevorderde ontruiming rekening had moeten houden met het einde van de subsidieperiode, heeft [appellant] het zelf in de hand gehad dat Torcksveen daar geen rekening mee kón houden omdat zij niet over de benodigde gegevens beschikte. Van onrechtmatig handelen is in elk geval geen sprake.
5.11
De conclusie is dat [appellant] geen reden heeft gehad voor opschorting of verrekening in conventie en in reconventie geen schade kan verhalen op Torcksveen.
Slotsom
5.12
Het hoger beroep faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten van Torcksveen zullen worden vastgesteld op € 741 aan griffierecht en op € 2.938,50 aan salaris advocaat (1,5 punt x tarief IV).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te Zutphen (rechtbank Gelderland) van 22 mei 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Torcksveen vastgesteld op € 741 voor griffierecht en op € 2.938.50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, B.J.H. Hofstee en H.L. Wattel en de deskundige leden mr.ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, ondertekend door de rolraadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.

Voetnoten

1.
2.
3.Artikel 6:252 BW lid 3 onder a BW
4.Producties 6 en 7 conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie.