ECLI:NL:GHARL:2020:3374

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
200.186.790/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst na aantreffen hennepkwekerij en verwerking persoonsgegevens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [appellante] en Stichting De Huismeesters. De zaak betreft de ontbinding van de huurovereenkomst van [appellante] na het aantreffen van een hennepkwekerij in de huurwoning. Het hof oordeelt dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij een ernstige tekortkoming in de huurovereenkomst vormt, waardoor de verhuurder gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden. Het hof overweegt dat [appellante] als medehuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, ongeacht of zij op de hoogte was van de hennepkwekerij. De ontbinding leidt tot een uitsluiting van [appellante] van het huren van een woning bij de woningcorporaties in Groningen voor een periode van vijf jaar, in plaats van de twee jaar die zou gelden bij vrijwillige opzegging. Het hof toetst ook de verwerking van persoonsgegevens van [appellante] door de verhuurder aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het hof concludeert dat de verwerking van de gegevens rechtmatig is op basis van artikel 6 lid 1 sub f AVG, omdat het noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verhuurder. De vorderingen van [appellante] worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, met enkele aanpassingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.186.790/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4080624)
arrest van 28 april 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. T.J.J. Bodewes, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Stichting De Huismeesters,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
De Huismeesters,
advocaat: mr. A.J. Klok, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 30 oktober 2018 hier over.
1.2
Vervolgens zijn de volgende stukken ontvangen:
  • akte uitlaten tevens voorwaardelijke wijziging grondslag reconventionele eis in incidenteel appel d.d. 11 december 2018 van [appellante] ;
  • akte nadere inlichtingen d.d. 11 december 2018 van De Huismeesters;
  • akte uitlaten/toelichting (producties) d.d. 22 januari 2019 van [appellante] ;
  • antwoordakte d.d. 22 januari 2019 van De Huismeesters;
  • akte uitlating producties 18, 19 en 20 bij memorie van antwoord van De Huismeesters;
  • de bij H16-formulier door De Huismeesters ingediende producties d.d. 24 mei 2019.
1.3
Op 7 juni 2019 heeft de in het tussenarrest van 6 maart 2018 bevolen comparitie van partijen plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.4
Partijen hebben arrest gevraagd op het voorafgaand aan de op verzoek van partijen geannuleerde zitting van 26 september 2018 toegezonden procesdossier, aangevuld met voormelde stukken.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
2.1
De Huismeesters verhuurde sinds 1 augustus 2008 aan [appellante] en [B] een
woning aan de [a-straat 1] te [A] (hierna: de woning). [appellante] en [B] woonden daarin samen met hun drie minderjarige kinderen.
2.2
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden De Huismeesters (hierna: algemene voorwaarden) van toepassing. De algemene voorwaarden bevatten, voor zover hier relevant, de volgende bepalingen:
“artikel 2 meer dan één huurder
1.
(…) Ieder van de huurders is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag van de huurprijs en servicekosten en voor alle overige verplichtingen die voor hem en voor andere huurder(s) uit deze overeenkomst en de wet voortvloeien.
(…)
artikel 7 de algemene verplichtingen van huurder
(…)
10. Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep of soortgelijke gewassen te telen, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de opiumwet of Wetboek van Strafboeklees: Strafrecht)
strafbaar zijn gesteld. Het handelen in strijd met dit verbod is dermate ernstig dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst op kortst mogelijke termijn rechtvaardigt.”
2.3
Op grond van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening 2015 gemeente Groningen (hierna: Huisvestingsverordening) is het College van B&W van de gemeente Groningen belast met de woonruimteverdeling in de gemeente Groningen. In het kader van die woonruimteverdeling wordt een register van woningzoekenden aangehouden dat nader is geregeld in paragraaf 2 Huisvestingsverordening. Dit register is het systeem van Woningnet. Paragraaf 3 Huisvestingsverordening bevat regels over het aanbieden en toewijzen van de woningen. Artikel 2 Huisvestingsverordening geeft aan het College van B&W de bevoegdheid de woonruimteverdeling te mandateren aan de Groningse corporaties. Van deze mogelijkheid heeft het College van B&W gebruik gemaakt bij besluit van 24 januari 2017, welk besluit met terugwerkende kracht op 1 juli 2015 in werking is getreden.
Aanvragen van woningzoekenden die in aanmerking willen komen voor een voorrangpositie worden behandeld door het samenwerkingsverband van de Groningse corporaties Woonurgentie Groningen, voorheen geheten Selectiecommissie Groninger Corporaties. De Woonurgentie Groningen verricht haar werkzaamheden in het kader van de woonruimteverdeling op basis van ondermandaat van de Groningse woningcorporaties.
2.4
De Huismeesters is partij bij het Convenant Aanpak Thuisteelt van Hennep (hierna:
het hennepconvenant). Het betreft een overeenkomst tussen de gemeenten Groningen en
Haren, de Regiopolitie Groningen, het Openbaar Ministerie Groningen, de in Groningen en Haren werkzame woningcorporaties en Essent Netwerk B.V. Het convenant heeft tot doel door een gezamenlijke aanpak de thuisteelt van hennep in het politiedistrict Groningen/Haren tegen te gaan. De artikelen 9, 12 en 13 van het hennepconvenant, vastgesteld in 2006 en gewijzigd in 2012, luiden (deels) als volgt:
“9. Na de ontmanteling van de hennepkwekerij zal de politie, door gebruikmaking van het
BPS-inlichtingenformulier, bij of krachtens het bepaalde van de wet Politieregisters, de
convenantpartners (alsmede het UWV en de Belastingdienst) hierover zonodig onmiddellijk
informeren, zodat deze hun maatregelen treffen, zoals in dit convenant is vastgelegd. (...)
De over te dragen informatie betreft:
Personalia van de verdachte;
Locatie van de kwekerij;
Datum ontmanteling hennepkwekerij;
Aangetroffen aantal hennepplanten/hoeveelheid hennep;
Aangetroffen situatie (...);
Is er sprake van recidiverend gedrag, zo ja dan datum eerdere ontmanteling;
Indicatie over het aantal eerdere oogsten (de duur van de periode waarin de
hennepkwekerij, voorafgaand aan de ontmanteling door de politie, ten minste heeft
gefunctioneerd);
Eventueel risico voor omwonenden;
Dossiernummer / mutatienummer.
(…)
12. Huuropzegging
Als blijkt dat er sprake is van een hennepkwekerij in een huurwoning of aanhorigheden (...)
stelt de woningcorporatie de huurder in de gelegenheid om de huurovereenkomst op te
zeggen. Schade- en herstelkosten alsmede huurdervingkosten zullen worden opgenomen in
de eindafrekening.
De opzegging heeft tot gevolg dat de huurder de komende twee jaar is uitgesloten van het
huren van een woning van één van de woningcorporaties in de gemeente Groningen. De
huurder kan zich inschrijven als woningzoekende, maar kan gedurende deze twee jaar niet
reageren op een woning via Woningnet. (...)
Gerechtelijke procedure
Wanneer huurder de huurovereenkomst niet vrijwillig opzegt, zal de woningcorporatie in een
gerechtelijke procedure ontbinding van de huurovereenkomst en/of ontruiming van de
woning vorderen met veroordeling van de huurder in de procedure- en advocaatkosten.
Tevens wordt de geleden schade gevorderd waaronder herstelkosten en huurderving.
De gerechtelijke procedure heeft tot gevolg dat de huurder de komende vijf jaar is
uitgesloten van het huren van een woning van één van de woningcorporaties in de gemeente
Groningen. De huurder kan zich inschrijven als woningzoekende, maar kan gedurende deze
vijf jaar niet reageren op een woning via Woningnet. (...)
13. Uitgangspunt is dat tegen henneptelers repressieve maatregelen worden getroffen onder
het motto ‘ja, tenzij’. Als er namelijk aanwijzingen zijn dat sprake is van een schrijnend
geval, waardoor bepaalde maatregelen niet geïndiceerd zijn, kan er in overleg tussen de
convenantpartijen voor worden gekozen om bepaalde maatregelen onder voorwaarden op te
schorten.
Er worden in het convenant met opzet geen bindende criteria genoemd ter beantwoording
van de vraag of sprake is van een schrijnend geval. In de praktijk zal per casus in een apart
overleg tussen de partners worden vastgesteld welke gevallen dienen te worden aangemerkt
als een schrijnend geval. Recidivisten zullen echter niet als schrijnend worden aangemerkt.”
2.5
In 2016 hebben de Groningse woningcorporaties, waaronder De Huismeesters, vastgesteld het Protocol Tweedekansbeleid en stedelijke registratie Groningen (hierna: Protocol Tweedekansbeleid). In het Protocol Tweedekansbeleid zijn de voorwaarden en afspraken opgenomen waaronder de Woonurgentie Groningen namens de corporaties persoonsgegevens van de huurder registreert. Het Protocol Tweedekansbeleid bevat onder meer een regeling voor uitgezette huishoudens waartoe ook huurders die hun woning wegens hennep hebben ontruimd worden gerekend. In het Protocol Tweedekansbeleid is het onderscheid in het hennepconvenant van 2 jaar bij opzegging door de huurder en 5 jaar bij ontbinding door de rechter vervallen en in beide situaties geldt nu een termijn van drie jaar waarbinnen wegens hennep uitgezette huishoudens niet bij een Groningse corporatie een woning kunnen huren. Voor de registratie van deze categorie huurders is een signaleringsmodule ontwikkeld. Het registratiesysteem houdt in dat de woningcorporatie de wijze van beëindiging aan Woonurgentie Groningen doorgeeft, Woonurgentie Groningen namens de woningcorporatie de gegevens van de beëindiging in de signaleringsmodule in Woningnet registreert waarbij alleen medewerkers van de corporaties toegang hebben tot de registratie, Woonurgentie Groningen wekelijks handmatig controleert of er een match (signalering) is tussen de woningzoekende die zich inschrijft op Woningnet en een registratie in de signaleringsmodule en bij het bereiken van de maximale registratieduur de registratie van de betrokkene in de signaleringsmodule wordt verwijderd. In bijlage 1 bij het Protocol Tweedekansbeleid is opgenomen welke gegevens over het uitgezette huishouden door de woningcorporatie worden verstrekt en gesignaleerd.
Aan het slot van het Protocol Tweedekansbeleid is een hardheidsclausule opgenomen. Een corporatie kan van het Protocol Tweedekansbeleid afwijken en ten behoeve van het te nemen besluit advies inwinnen van de werkgroep Bijzondere Doelgroepen.
Het Protocol Tweedekansbeleid is bij brief van 26 januari 2016 gemeld aan de Autoriteit Persoonsgegevens en in de administratie opgenomen onder nummer m1612690.
2.6
Op 6 januari 2015 hebben medewerkers van de Regiopolitie Groningen in de woning een inval gedaan. In het daarvan door de politie opgemaakte mutatierapport is vermeld dat op zolder hennep is gekweekt en dat is aangetroffen 51 potten met plantresten alsmede diverse attributen voor het kweken van hennep zoals 14 assimilatielampen, transformatoren, koolstoffilters, ventilatoren en afzuigers. In dat rapport is verder op de vraag “kwekerij in werking” weergegeven: “Nee. De kwekerij was pas geoogst”. Verder is in dit rapport opgenomen dat de stroomvoorziening niet illegaal werd afgetapt, maar dat er wel ongeveer 2,5 keer zoveel stroom werd verbruikt dan het gemiddelde.
2.7
In een brief van 25 februari 2015 heeft De Huismeesters [appellante] en [B] laten
weten dat zij de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning door de rechter nastreeft. In die brief heeft De Huismeesters vervolgens aan [appellante] en [B] de gelegenheid gegeven uiterlijk 6 maart 2015 de huurovereenkomst op te zeggen, zodat zij in plaats van voor vijf jaar, voor drie jaar worden uitgesloten van het huren van woonruimte via de woningcorporaties in Groningen.
2.8
De huurovereenkomst met [B] is door opzegging daarvan door [B] per 6 maart 2015 geëindigd.
2.9
Na een daartoe verkregen ontruimingstitel bij vonnis van de kantonrechter is [appellante] op 10 december 2015, samen met haar kinderen, uit de woning ontruimd.
2.1
[appellante] woont samen met haar kinderen sinds november 2016 in een van een andere woningcorporatie gehuurde sociale huurwoning.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De Huismeesters heeft in eerste aanleg (in conventie) - samengevat - gevorderd de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [appellante] tot ontruiming van de woning, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2
[appellante] heeft in eerste aanleg (in voorwaardelijke reconventie) - samengevat -gevorderd een verbod aan De Huismeesters de (persoons)gegevens van [appellante] als bedoeld in het hennepconvenant aan de in het hennepconvenant genoemde woningcorporaties en Woningnet N.V. te verstrekken, een gebod aan De Huismeesters de al ter zake verstrekte (persoons)gegevens van [appellante] te (laten) verwijderen en verwijderd te (laten) houden en een verbod aan De Huismeesters voor een langere periode dan 24 maanden, ingaande 6 maart 2015, uit te sluiten van het huren van een sociale huurwoning, een en ander op straffe van een dwangsom, met veroordeling van De Huismeesters in de proceskosten.
3.3
De kantonrechter heeft in een vonnis van 17 november 2015 de door De Huismeesters in conventie gevorderde ontbinding en ontruiming toegewezen. Eveneens is in reconventie toegewezen de door [appellante] gevorderde verboden tot verstrekking van haar (persoons) gegevens en tot langere uitsluiting van een huurwoning dan 24 maanden, met ingang van
17 november 2015, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere overtreding daarvan tot een maximum van € 100.000,-. [appellante] is belast met de kosten van de procedure in conventie en de kosten van de procedure in reconventie zijn tussen partijen gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde is door de kantonrechter afgewezen.

4.De vorderingen in hoger beroep

4.1
[appellante] vordert in hoger beroep het vonnis van 17 november 2015 in conventie gewezen te vernietigen en de vorderingen van De Huismeesters in conventie (tot
ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de gehuurde woning) alsnog af te
wijzen, met veroordeling van De Huismeesters in de proceskosten van beide instanties.
4.2
De Huismeesters heeft bij memorie van antwoord haar eis vermeerderd en gevorderd
[appellante] te veroordelen tot betaling van de mutatiekosten ad € 2.725,53 (incl. btw) en de
achterstallige huurpenningen ad € 206,95. Voorts heeft De Huismeesters in incidenteel appel
gevorderd het vonnis in reconventie gewezen te vernietigen en de toegewezen vorderingen
van [appellante] in reconventie als hiervoor weergegeven onder 3.3 alsnog af te wijzen.
4.3
In een rolbeschikking van 31 januari 2017 heeft het hof het bezwaar van [appellante] tegen de eiswijziging verworpen.
4.4
In verband met de gewijzigde regelgeving met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens na de memoriewisseling heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. [appellante] heeft daarop ook de (Uitvoeringswet) Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG onderscheidenlijk UAVG) aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Door De Huismeesters is daartegen geen bezwaar gemaakt en de aanvulling komt het hof overigens ook niet in strijd met de goede procesorde voor. Op de aldus gewijzigde eis zal worden beslist.
5.
De beoordeling van de grieven en de vorderingen
in het principaal hoger beroep
5.1
[appellante] heeft in het principaal hoger beroep vier grieven opgeworpen, waarvan
grief Iziet op de vaststelling van de feiten en de
grieven II tot en IVsamengenomen zien op de vraag of de door De Huismeesters in eerste aanleg
in conventiegevorderde ontbinding van de huurovereenkomst met al haar gevolgen in de omstandigheden van [appellante] gerechtvaardigd is.
5.2
Nu het hof hiervoor de feiten opnieuw heeft vastgesteld met inachtneming van de stellingen van partijen, behoeft grief I niet meer afzonderlijk te worden besproken.
5.3
Wat betreft de grieven II tot en met IV geldt het volgende.
5.4
In de prejudiciële uitspraak van de Hoge Raad van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1810) is overwogen dat de hoofdregel en de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW tezamen uitdrukking geven aan de materiële rechtsregel dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op gehele of gedeeltelijke ontbinding van een overeenkomst. Deze uitspraak houdt verder nog in, ten aanzien van de stelplicht en bewijslast, dat de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling meebrengt dat de schuldeiser moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de schuldenaar en dat het aan de schuldenaar is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op toepassing van de tenzij-bepaling.
5.5
Het hof neemt tot uitgangspunt overweging 2.4.1, eerste alinea, van het bestreden vonnis, waartegen [appellante] in hoger beroep (terecht) niet is opgekomen, inhoudende dat in de van De Huismeesters gehuurde woning een hennepkwekerij in bedrijf is geweest en dat dit ingevolge artikel 7.10 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden niet is toegestaan. [appellante] heeft gesteld dat zij van de hennepplantage niet op de hoogte is geweest en dat het een tekortkoming van haar (voormalige) partner [B] is geweest. Als contractuele medehuurder is [appellante] hoofdelijk aansprakelijk voor alle verplichtingen uit de huurovereenkomst, waarbij het niet relevant is wie van beide huurders tekortschiet (vgl. ECLI:NL:HR:2005:AU3255). [appellante] , als ook overigens haar toenmalige medehuurder [B] , is daardoor tekortgeschoten in haar verplichtingen als huurder. Uit artikel 6:265 lid 1 BW blijkt dat De Huismeesters de huurovereenkomst op grond van deze tekortkoming in beginsel mag laten ontbinden.
5.6
[appellante] betoogt in hoger beroep, dat de in genoemd wetsartikellid na
tenzijbedoelde uitzondering zich in dit geval voordoet. Zij heeft daartoe aangevoerd - samengevat - dat zij geen weet had van de door haar partner [B] op zolder van de woning ingerichte kwekerij, dat in dit geval sprake was van een goed aangelegde kwekerij die in geen enkel opzicht gevaarlijk was, dat de kwekerij geen overlast veroorzaakte aan de omgeving, dat haar partner die kwekerij heeft ingericht om medische redenen en dat [appellante] en haar drie minderjarige kinderen van hun persoonlijke omstandigheden onevenredig worden getroffen indien [appellante] de woning zou verliezen, terwijl het hennepconvenant het jarenlang zou verhinderen opnieuw in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning.
5.7
De Huismeesters heeft betwist dat [appellante] van de hennepplantage op zolder geen weet heeft gehad. [appellante] stelt ook dat [B] vanwege ernstige chronische rugklachten behoefte had aan pijnbestrijding, dat de reguliere medicatie minder werkte dan wiet, dat [B] vergeefs heeft geprobeerd medicinale wiet te verkrijgen en dat [B] met zijn uitkering niet de hoeveelheid kon kopen die hij nodig had. Mede tegen die achtergrond en de duur van de overtreding heeft [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat zij niet heeft gemerkt dat [B] op de zolder van hun woning, bewoond door henzelf en hun drie minderjarige kinderen, een professionele kwekerij, onder meer bestaande uit 14 assimilatielampen, 7 transformatoren, een tijdschakelaar, koolstoffilters, luchtafzuigers, ventilatoren en kachels, heeft opgebouwd en gedurende een periode van één jaar - naar [appellante] zelf stelt - in werking heeft gehad met steeds (minimaal) 25 planten. Haar bewijsaanbod kan dat niet repareren. Aan die stelling gaat het hof dan ook voorbij.
5.8
Dat de hennepkwekerij voldoende deugdelijk was aangelegd, en niet brandgevaarlijk was, en aan de omgeving geen overlast veroorzaakte, legt - aangenomen dat zulks het geval is geweest - op zichzelf evenmin voldoende gewicht in de schaal. Aan het specifieke bewijsaanbod van [appellante] komt het hof dan ook niet toe als niet ter zake dienend. De Huismeesters heeft een voldoende zwaarwichtig belang bij het zoveel mogelijk voorkomen van hennepkwekerijen in haar woningbezit, gezien het gevaar voor en risico op brand, waterlekkage, verloedering en criminaliteit die dergelijke kwekerijen in het algemeen veroorzaken. Zij heeft daarmee ook gewichtig belang bij het daaraan verbinden van een duidelijke consequentie en een spoedig einde van het gebruik van een woning nadat is geconstateerd dat die woning (mede) is gebruikt voor een hennepkwekerij, te meer het [appellante] als huurder en [B] als medehuurder waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk is uitdrukkelijk was verboden in de woning hennep te kweken.
5.9
Dat [B] na de ontdekking dat in de woning een hennepkwekerij is gedreven de huurovereenkomst heeft opgezegd, komt evenmin voldoende gewicht toe. Die opzegging doet niets af aan de ernst en de duur van de tekortkoming.
5.1
Tot slot heeft [appellante] gewezen op de ingrijpende gevolgen van een ontbinding van de huurovereenkomst voor haar en haar drie minderjarige kinderen. Het hof wil aannemen dat [appellante] en haar kinderen gehecht zijn aan de woning en aan de omgeving waarin zij wonen en zij de noodzakelijke school- en andere voorzieningen hebben kunnen vinden, maar gesteld noch gebleken is dat dat elders niet mogelijk zal zijn. Bovendien gaat het hof er vanuit, zoals hiervoor is overwogen, dat [appellante] van de door de contractuele medehuurder [B] aangelegde hennepplantage op de hoogte is geweest. [appellante] is primair zelf verantwoordelijk voor de als gevolg van het aanwezig hebben van een hennepkwekerij ontstane situatie. Tegenover de ongetwijfeld ingrijpende gevolgen van een ontbinding en een ontruiming, mede in afweging van voornoemde omstandigheden, ook in samenhang bezien, staat een, gelet op de aard en duur daarvan, ernstige tekortkoming, voor de gevolgen waarvan [appellante] tevoren uitdrukkelijk was gewaarschuwd, die de ontbinding ondanks de gevolgen daarvan voor [appellante] rechtvaardigt.
5.11
De slotsom is dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning als ook de veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in conventie terecht zijn toegewezen. De daartegen opgeworpen grieven II tot en met IV falen dan ook.
vermeerdering van eis van De Huismeesters
5.12
De Huismeesters heeft in hoger beroep haar in eerste aanleg
in conventieingestelde vordering op [appellante] vermeerderd in die zin dat zij aanvullend vordert de over december 2015 onbetaald gelaten huur van € 206,95 en een bedrag van € 2.725,53 aan mutatiekosten (m.b.t. ontruimen, schoonmaken en herstellen van de woning). Uit de stellingen van De Huismeesters blijkt echter dat eind 2016 tussen partijen een betalingsregeling tot stand is gekomen voor deze achterstand en deze kosten als ook voor de proceskosten waarin [appellante] in eerste aanleg is veroordeeld, door partijen vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.600,- in totaal, en dat [appellante] vervolgens op dat bedrag in maandelijkse termijnen in mindering is gaan betalen. Ter comparitie van 7 juni 2019 heeft De Huismeesters erkend dat [appellante] genoemd bedrag van € 3.600,- heeft voldaan. Daar waar [appellante] de verschuldigdheid van dat bedrag heeft erkend en volledig heeft voldaan, valt niet in te zien welk belang De Huismeesters daarmee nog heeft bij deze vermeerderde vordering. Deze vordering is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
in het incidenteel hoger beroep
5.13
De Huismeesters heeft zeven grieven geformuleerd tegen het vonnis van
17 november 2015, voor zover
in reconventiegewezen. De
grieven I en IVkeren zich tegen de beperking tot 2 jaren van [appellante] ’s uitsluiting door De Huismeesters. De
grieven II, III en Vkomen op tegen het verbod om - kort gezegd - [appellante] ’s (persoons)gegevens te delen met de andere partners van het hennepconvenant.
Grief VIricht zich tegen de dwangsom en
grief VIIkant zich tegen de compensatie van de proceskosten.
5.14
Wat betreft de grieven I en IV, die zich keren tegen de toegewezen vordering sub II van [appellante] , geldt het volgende.
5.15
De vordering strekt ertoe De Huismeesters te verbieden [appellante] langer dan twee jaar uit te sluiten van een van De Huismeesters te huren sociale huurwoning. Als uitgangspunt heeft ook ten aanzien van de toewijzing van een huurwoning te gelden het beginsel van contractsvrijheid. De Huismeesters is dan ook in beginsel vrij om al dan niet een huurovereenkomst met een woningzoekende aan te gaan. Wel geldt op grond van de Woningwet dat De Huismeesters, als erkende instelling in de zin van artikel 19 Woningwet, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het huisvesten van personen die door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting (artikel 46 lid 1 onder a Woningwet). Bovendien wordt de contractsvrijheid van De Huismeesters beïnvloed door de aan de Groninger corporaties, waaronder De Huismeesters, gemandateerde bevoegdheid in het kader van de woonruimteverdeling. Niet weersproken is dat [appellante] kan worden gerekend tot voornoemde doelgroep. Deze bijzondere verantwoordelijkheid en gemandateerde bevoegdheid brengen mee dat hogere eisen aan De Huismeesters dan aan een reguliere verhuurder mogen worden gesteld als het gaat om het wel of niet aangaan van een huurovereenkomst en dat onder omstandigheden het niet willen aangaan van een huurovereenkomst in strijd kan zijn met de vereiste maatschappelijke zorgvuldigheid die De Huismeesters in acht moet nemen.
5.16
Het voorgaande neemt echter niet weg dat De Huismeesters zodanige bezwaren ten aanzien van het aangaan van een huurovereenkomst met [appellante] kan hebben dat het belang van [appellante] als woningzoekende hiervoor moet wijken. Het belang van De Huismeesters komt erop neer dat er voldoende vertrouwen moet kunnen zijn in het nakomen van de huurverplichtingen door [appellante] . Dit vertrouwen is er niet, zo heeft De Huismeesters gesteld, onder verwijzing naar de hiervoor bedoelde tekortkoming, bestaande uit het aanwezig hebben van een hennepkwekerij.
5.17
Hoewel De Huismeesters daarin op zich kan worden gevolgd, maakt zij een groot onderscheid als het gaat om de periode van uitsluiting. In de periode waar het hier om gaat hanteerde zij als beleid dat bij opzegging door de huurder van de huurovereenkomst na ontdekking van een hennepkwekerij (daartoe door de woningcorporatie gevraagd) een uitsluitingstermijn van 2 jaren - kennelijk is in de brief van De Huismeesters van
25 februari 2015 per abuis 3 jaren genoemd - gold, terwijl bij niet ‘vrijwillige’ opzegging maar een ontbinding van de huurovereenkomst door de rechter een termijn van uitsluiting van 5 jaren wordt toegepast. Een dergelijk groot onderscheid wordt niet gerechtvaardigd door overwegingen van efficiency en/of besparing van kosten aan de zijde van De Huismeesters of anderszins. Gelet op de woningnood en het belang van behoorlijke huisvesting voor de doelgroep waartoe [appellante] behoort, leidt een dergelijk groot onderscheid tot een aanmerkelijke kans dat een huurder noodgedwongen voor opzegging zal kiezen in plaats van de door de verhuurder aangevoerde ontbindings- en ontruimingsgrond door de rechter te laten toetsen. Daarmee levert dit onderscheid een inbreuk op het grondwettelijk en verdragsrechtelijke beschermde recht op het inroepen van rechtsbescherming. Er is daardoor geen voldoende zwaarwegende grond voor genoemd groot onderscheid, zodat De Huismeesters vanwege de van haar te vergen maatschappelijke zorgvuldigheid als hiervoor bedoeld gehouden is ook bij ontbinding van de huurovereenkomst door de rechter een gelijke of daaraan nabij gelegen termijn van uitsluiting als bij opzegging van - toen - 2 jaren toe te passen.
5.18
De aan De Huismeesters toekomende contractsvrijheid wordt daarmee beperkt, in die zin dat van haar mag worden verwacht dat zij zich houdt aan eigen beleid, toe te passen in voormelde zin. Dat De Huismeesters inmiddels - samen met de andere Groningse woningcorporaties - sinds juni 2016 als beleid een eenvormige uitsluitingstermijn van drie jaren hanteert voor huurders die wegens het hebben van een hennepkwekerij zijn ontruimd, ongeacht of zij zelf de huurovereenkomst hebben opgezegd dan wel de huurovereenkomst is geëindigd door ontbinding door de rechter daarvan, maakt dat niet anders. In het geval van [appellante] blijft immers, zoals De Huismeesters ook ter zitting heeft verklaard, het ‘oude’ beleid van toepassing.
5.19
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven I en IV in het incidenteel appel vergeefs zijn voorgesteld en de vordering sub II van [appellante] terecht is toegewezen. Hierbij tekent het hof overigens voor alle duidelijkheid aan dat [appellante] aan alle overige (reguliere) voorwaarden voor toewijzing van een huurwoning en het aangaan van de huurovereenkomst moet voldoen, wil zij met succes aanspraak op een woning van De Huismeesters kunnen maken.
5.2
Wat betreft het door [appellante] sub I gevorderde en toegewezen verbod aan De Huismeesters om de (persoons)gegevens van [appellante] te delen met andere partners van het hennepconvenant en de daartegen gerichte grieven in het incidenteel appel geldt het volgende. Het in dat verband gevorderde gebod aan De Huismeesters om al aan de partners van het hennepconvenant verstrekte (persoons)gegevens van [appellante] te (laten) verwijderen en verwijderd te (laten) houden, is door de kantonrechter afgewezen. Daartegen is [appellante] niet opgekomen. Dat deel van het debat is dan ook aan het hoger beroep onttrokken. Het gaat er dus om of het De Huismeesters al dan niet is toegestaan om (persoons)gegevens van [appellante] te delen met de andere corporaties omdat [appellante] vanwege een hennepkwekerij uit haar sociale huurwoning is ontruimd (grieven II, III en V).
5.21
Partijen hebben verschillende vormen van het delen van gegevens besproken. De hier bedoelde vordering van [appellante] ziet, gelet op de formulering en de daarop gegeven toelichting, op het door De Huismeesters op basis van het hennepconvenant en het Protocol Tweedekansbeleid delen van (persoons)gegevens van [appellante] ten aanzien van de hennepteelt in haar van De Huismeesters gehuurde woning aan de andere Groningse woningcorporaties en Woningnet N.V.
Daarvan uitgaande kan onbesproken worden gelaten de ontvangst door De Huismeesters van de politie-rapportage op grond van de Wet politieregisters en het hennepconvenant (als weergegeven in overweging 2.4) en het gebruik van die gegevens - tezamen met de eigen verklaringen van [appellante] en [B] - door De Huismeesters ten behoeve van het beëindigen van de huurovereenkomst aangaande de huurwoning waarin de hennepkwekerij is aangetroffen.
5.22
De vordering van [appellante] ziet op het verstrekken door De Huismeesters van persoonsgegevens van [appellante] aan:
  • Woonurgentie Groningen teneinde die gegevens te laten verwerken in de signalerings-module behorende bij Woningnet waardoor [appellante] gedurende 5 jaar na het einde van de huurovereenkomst met De Huismeesters geen woning toegewezen kan krijgen;
  • de corporatie/de werkgroep Bijzondere Doelgroepen die toepassing wil geven aan de hardheidsclausule, neergelegd in het Protocol Tweedekansbeleid.
5.23
Bij een ontruiming als gevolg van thuiskweek van hennep geeft de betreffende woningcorporatie ingevolge artikel 6 van het Protocol Tweedekansbeleid, bijlage I de navolgende gegevens door aan Woonurgentie Groningen: naam huurder, geslacht, geboortedatum, adres ontruimde woning, frequentie ontruiming d.m.v. code (1e ontruiming = code 1, etc.), reden registratie d.m.v. code en verklaring (code 1 = huurschuld/overlast en code 2 = hennep), datum registratie, naam- en contactgegevens ontruimende corporatie en eventuele contactpersonen. Deze gegevens worden opgenomen in een signaleringsmodule van Woningnet.nl dat alleen zichtbaar is voor (daartoe geautoriseerde medewerkers van) de deelnemende woningcorporaties en Woonurgentie Groningen.
5.24
Op 25 mei 2018 zijn de AVG en de Uitvoeringswet AVG in werking getreden, terwijl de rechtbank in het vonnis dat voor deze datum is gewezen op dit deel van het geschil van partijen de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft toegepast. In lid 10 van artikel 48 Uitvoeringswet AVG is bepaald dat op rechtsgedingen en vorderingen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet al aanhangig zijn het recht van toepassing blijft zoals dit gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet AVG. In de AVG zelf is niet voorzien in overgangsrecht. De AVG is als Europese verordening vanaf 25 mei 2018 verbindend en rechtstreeks van toepassing in elke lidstaat (artikel 99 lid 3 AVG). Tegen deze achtergrond vat het hof artikel 48 lid 10 Uitvoeringswet AVG aldus op, dat de Wbp haar gelding blijft behouden op al aanhangige rechtsgedingen en vorderingen die vóór
25 mei 2018 bij de rechtbank aanhangig zijn geworden, maar uitsluitend voor zover het gaat om onderwerpen die niet door de AVG maar door het nationale recht worden bestreken en voor zover de Wbp niet in strijd is met de AVG. Het hof zal de vorderingen van [appellante] dan ook eerst in het licht van het kader van de AVG beoordelen. Overigens maakt het voor de beslissing in de onderhavige zaak slechts zeer beperkt verschil of de Wbp dan wel de AVG wordt toegepast.
5.25
De door De Huismeesters op basis van het Protocol Tweedekansbeleid te verstrekken gegevens als onder 5.23 genoemd zijn persoonsgegevens in de zin van artikel 4 onder 1 AVG. Het doorzenden van die persoonsgegevens aan de Woonurgentie Groningen is een verwerking in de zin van artikel 4 onder 2 AVG. De Huismeesters is de verwerkings-verantwoordelijke (art. 4 onder 7 AVG). De - in dit geval - verstrekking van persoonsgegevens is alleen rechtmatig als dat op één van de in artikel 6 AVG genoemde grondslagen kan worden gebaseerd. De Huismeesters heeft zich in het bijzonder beroepen op de grondslag sub b (noodzakelijk voor de uitvoering overeenkomst waarbij [appellante] partij is of om op verzoek van [appellante] vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen), sub c (noodzakelijk om te voldoen aan wettelijke verplichting die op De Huismeesters rust) en sub f (noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van De Huismeesters of van een derde). [appellante] heeft aangevoerd dat de door De Huismeesters over haar te verstrekken persoonsgegevens, ten aanzien van de hennepteelt in de door haar van De Huismeesters gehuurde woning, strafrechtelijke persoonsgegevens zijn en dat het De Huismeesters niet is toegestaan die gegevens te verwerken.
5.26
Strafrechtelijke persoonsgegevens zijn krachtens de AVG en Wbp persoonsgegevens die te maken hebben met strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten, daaronder begrepen mogelijk gegronde verdenkingen / concrete aanwijzingen dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd, dan wel die te maken hebben met veiligheidsmaatregelen die daarmee verband houden, daaronder begrepen een rechterlijk verbod vanwege onrechtmatig of hinderlijk gedrag. Het gaat hierbij om een bijzondere categorie van persoonsgegevens waarvoor betere bescherming is vereist. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens gelden de strengere regels in artikel 10 AVG en - voor zover daarmee niet in strijd - artikelen 22 en 23 Wbp. Aan het aannemen van een persoonsgegeven van deze bijzondere categorie kunnen niet te hoge eisen worden gesteld omdat anders de daarvoor geldende specifieke rechtsbescherming wordt ondermijnd. Anderzijds mag het begrip persoonsgegeven van strafrechtelijke aard niet teveel worden opgerekt omdat anders aan het in de artikelen 5 en 6 AVG neergelegde systeem te hoge eisen worden gesteld.
Volgens vaste jurisprudentie onder de Wbp - welke rechtspraak nog belang toekomt omdat de begrippen inhoudelijk niet zijn gewijzigd - geldt dat voor het aannemen en verwerken van strafrechtelijk persoonsgegevens niet een veroordeling door een strafrechter is vereist maar dat sprake moet zijn van zodanig concrete feiten en omstandigheden dat zij als een strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering kunnen dragen. Het gaat er dus om of het (de) te verwerken gegeven(s) in de richting wijst van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld (vgl. HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720).
5.27
In dit geval gaat het om verwerking van een gegeven die bestaat uit een code. De Huismeesters geeft via de signaleringsmodule aan Woonurgentie Groningen een ‘code 2’ door. Die code is als zodanig geen strafrechtelijk gegeven. Deze code staat voor ‘hennep’ en is evenmin op zichzelf een strafrechtelijk gegeven. In de context van de signaleringsmodule en het bedoelde gebruik daarvan geeft De Huismeesters met ‘code 2’ door dat vanwege de aanwezigheid van hennepplanten in de van haar gehuurde woning de huurovereenkomst met [appellante] is beëindigd. Dat gegeven - de civielrechtelijke beëindiging van de huurovereenkomst vanwege hennepteelt in de woning - houdt op zichzelf evenmin in een gegeven van strafrechtelijke aard. Onder bijkomende feiten en/of omstandigheden kan uit de aanduiding ‘hennep’ - waarmee aldus civielrechtelijk bezien ongeoorloofde hennepteelt is bedoeld - volgen dat naast dat civielrechtelijk ongeoorloofd handelen (ook) sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat is echter naar het oordeel van het hof onvoldoende om in dit geval de verwerking van een code 2 aan te merken als een strafrechtelijke persoonsgegeven als hiervoor bedoeld. Of [appellante] strafrechtelijk is of wordt vervolgd en is of zal worden veroordeeld, volgt ook niet zonder meer uit de enkele (civielrechtelijk ongeoorloofde) aanwezigheid van een hennepplantage in de woning, laat staan uit de verwerking van ‘code 2’, en dit te minder gelet op de door [appellante] betwiste verantwoordelijkheid ter zake. Dat de code per saldo wel duidt op ongewenst huurdersgedrag maakt dit niet anders. De slotsom is dat het hof [appellante] niet volgt in haar betoog dat in haar geval voor verwerking van haar persoonsgegevens in de signaleringsmodule de strengere regels van artikel 10 AVG gelden. Het verwerken van de gegevens van [appellante] door De Huismeesters ten behoeve van derden dient dan ook getoetst te worden aan het bepaalde in artikel 6 AVG.
5.28
De door De Huismeesters aangevoerde grondslagen sub b en sub c van artikel 6 lid 1 AVG voor het verstrekken van de persoonsgegevens in bijlage 1 bij het Protocol Tweedekansbeleid zijn onvoldoende onderbouwd. Zo heeft De Huismeesters de sub b grond niet met een overeenkomst met of verzoek van [appellante] onderbouwd. Bovendien vindt de gegevensverstrekking weliswaar plaats in het kader van de gemandateerde wettelijke bevoegdheid tot woonruimteverdeling maar deze gegevensverstrekking wordt gegeven op grond van beleid en niet op basis van een wettelijke verplichting. Het hof is van oordeel dat sub f voor de gegevensverstrekking een toereikende grondslag biedt, mede gelet op punt (47) van de preambule bij de AVG. Gelet op de risico’s die hennepteelt in het algemeen voor de gehuurde woning meebrengen en de overlast die daarvan voor omwonenden het gevolg kan zijn, is sprake van een bijzondere omstandigheid die op grond van artikel 13 lid 6 Huisvestigingsverordening een afwijking van de toewijzingsregels kan rechtvaardigen, waarvoor het noodzakelijk is te verwerken de (persoons)gegevens die samenhangen met het ontdekt hebben van een hennepkwekerij in de huurwoning van [appellante] . Van die (publiekrechtelijke) bevoegdheid hebben de gemandateerde Groningse corporaties gebruik gemaakt. De gegevensverstrekking vindt hierdoor plaats ter behartiging van de gerechtvaardigde belangen van De Huismeesters en de andere Groningse corporaties met betrekking tot de publiekrechtelijke bevoegdheid van een doelmatige woonruimteverdeling. Onder die omstandigheden weegt het belang van De Huismeesters bij verwerking zwaarder dan het belang van [appellante] dat niet te doen. Voor de verstrekking door De Huismeesters van de in overweging 5.23 bedoelde gegevens biedt artikel 6 lid 1 onder f. dan ook een toereikende grondslag.
5.29
Datzelfde geldt voor de door De Huismeesters te verstrekken persoonsgegevens in het kader van de ten gunste van [appellante] toe te passen hardheidsclausule in het Protocol Tweedekansbeleid. Aan toepassing van die hardheidsclausule ligt een verzoek van [appellante] ten grondslag zodat de in dat kader door De Huismeesters te verstrekken persoonsgegevens ook kunnen worden gegrond op artikel 6 sub a AVG, zijnde de toestemming van [appellante] als bedoeld in artikel 7 AVG. De Huismeesters zal daarbij de verdere regels tot 25 mei 2018 van de Wbp en vanaf 25 mei 2018 van de (Uitvoeringswet) AVG in acht hebben te nemen. De vraag of De Huismeesters dat in dit geval hebben gedaan, ligt in hoger beroep niet aan het hof voor.
5.3
Indien de Wbp van toepassing is, is de uitkomst niet anders. De gegevensverstrekking op basis van het Protocol Tweedekansbeleid zijn persoonsgegevens in de zin van artikel 1 onder a Wbp. Het doorzenden van die persoonsgegevens aan de Woonurgentie Groningen is een verwerking in de zin van de artikelen 1 sub b juncto 5 Wpb. De verstrekking van de persoonsgegevens is toegestaan op grond van artikel 8 sub f Wpb. Het Protocol Tweedekansbeleid is begin 2016 - kort na het vonnis van de kantonrechter - bij het College bescherming persoonsgegevens aangemeld en geregistreerd. De op grond van het Protocol Tweedekansbeleid, bijlage I te verstrekken gegevens zijn in het geval van [appellante] geen strafrechtelijke gegevens in de zin van artikel 16 juncto 22 Wpb.
Voor zover De Huismeesters persoonsgegevens verstrekt in het kader van toepassing van de hardheidsclausule ligt daaraan een verzoek van [appellante] ten grondslag en is deze gegevensvertrekking daarmee in beginsel ook onder de Wpb toegestaan. De Huismeesters zal daarbij de verdere voorwaarden van de Wpb (die tot 25 mei 2018 van kracht was) in acht hebben te nemen.
5.31
In zoverre slagen de grieven II, III en grief V en is er geen grond voor toewijzing van [appellante] ’s vordering sub I.
5.32
Grief VI ziet op het bezwaar dat De Huismeesters heeft tegen de aan haar opgelegde dwangsom. Voor zover die dwangsom betrekking heeft op het haar opgelegde verbod tot verstrekking van gegevens is dat terecht maar zover dat ziet op het verbod tot langere uitsluiting van [appellante] dan 24 maanden is dat, gezien het voorgaande, vergeefs. De in eerste aanleg opgelegde dwangsom maakt geen onderscheid naar overtreding en kent voor beide overtredingen eenzelfde maximum. Anders dan bij het verbod tot verstrekking van gegevens is bij het verbod tot uitsluiting geen overweging gewijd aan de dwangsom. Aan de strekking van de dwangsom wordt dan ook tegemoet gekomen door deze alsnog te individualiseren en bij helfte aan de verboden toe te rekenen. Dit betekent dat nu alleen het verbod tot uitsluiting langer dan 24 maanden gehandhaafd wordt, de dwangsom daarop nader wordt bepaald op € 2.500,- per iedere overtreding, met een maximum van € 50.000,-. In zoverre slaagt de grief.
5.33
Met grief VII valt De Huismeesters de in reconventie bepaalde compensatie van kosten aan. Volgens De Huismeesters moet [appellante] met de proceskosten van de reconventie worden belast. Omdat uit het voorgaande volgt dat de door [appellante] in reconventie ingestelde vorderingen deels wel en deels niet voor toewijzing vatbaar zijn, is er geen reden om anders te oordelen over de in eerste aanleg in reconventie bepaalde compensatie van kosten. De grief faalt.

6.De slotsom

6.1
De grieven in het principaal hoger beroep falen, zodat het bestreden vonnis, voor zover in conventie gewezen, moet worden bekrachtigd.
6.2
De grieven in het incidenteel hoger beroep slagen deels, zodat het bestreden vonnis, voor zover in reconventie gewezen, moet worden vernietigd, behoudens voor zover het betreft het verbod op uitsluiting van [appellante] langer dan 24 maanden en de compensatie van proceskosten. Het door [appellante] gevorderde verbod tot verstrekking van (persoons)gegevens als bedoeld in het hennepconvenant (en het nadien inwerking getreden Protocol Tweedekansbeleid) wordt alsnog afgewezen.
6.3
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen.
6.4
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van De Huismeesters zullen worden vastgesteld op € 718,- aan griffierecht en € 2.685,- (2,5 punt x tarief II à € 1.074,-) aan salaris advocaat.
6.5
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6.6
Nu beide partijen in het incidenteel hoger beroep over en weer in het gelijk en in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten daarvan worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 17 november 2015, voor zover in conventie gewezen;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 17 november 2015, voor zover in reconventie gewezen, behoudens voor zover daarbij in sub 3.7 De Huismeesters is verboden [appellante] voor een periode langer dan 24 maanden uit te sluiten en in sub 3.9 de proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd, bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht;
veroordeelt De Huismeesters tot betaling van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere overtreding van het in sub 3.7 van het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 17 november 2015 genoemde verbod, tot een maximum van € 50.000,-;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Huismeesters vastgesteld op € 718,- voor griffierecht en op € 2.685,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij in het incidenteel hoger beroep haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, W.F. Boele en M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
28 april 2020.