ECLI:NL:GHARL:2020:3291

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
200.260.601
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afrekening onkosten en uren installatiewerkzaamheden tussen Zonmaat B.V. en DAS Beveiliging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Zonmaat B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afrekening van onkosten en uren voor installatiewerkzaamheden die door de zzp-er [geïntimeerde] zijn uitgevoerd in opdracht van Zonmaat. De werkzaamheden vonden plaats tussen september 2017 en januari 2018, waarbij [geïntimeerde] zonnepanelen installeerde en aansluitingen op het elektriciteitsnet verzorgde. Zonmaat heeft een aantal facturen van [geïntimeerde] niet betaald, wat leidde tot een rechtszaak. De kantonrechter heeft Zonmaat in conventie veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.252,93, plus rente en kosten, terwijl de reconventionele vordering van Zonmaat werd afgewezen. In hoger beroep heeft Zonmaat haar grieven gericht tegen de toewijzing van de conventie en de afwijzing van haar reconventionele vorderingen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof oordeelt dat Zonmaat onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de kantonrechter en wijst de in hoger beroep vermeerderde schadevergoedingsvordering in reconventie af. Zonmaat wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.260.601
zaaknummer kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 6780221)
arrest van 21 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Zonmaat B.V.,
gevestigd te De Meern, gemeente Utrecht,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie/eiseres in reconventie,
hierna: Zonmaat,
advocaat: mr. K. Walburg,
tegen:
[geïntimeerde],
handelend onder de naam DAS Beveiliging,
voorheen wonende te [A] , toen [B] en nu [C] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie/verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.N. Mense.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 november 2019 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van 3 maart 2020, waarbij de door mr. Walburg namens Zonmaat bij brieven van 12 februari 2020 en van 28 februari 2020 ingezonden producties zijn aanvaard.
1.3
Vervolgens hebben partijen op de door Zonmaat voor de comparitie overgelegde stukken arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in rov. 2.1 en 2.2. van het eindvonnis van 16 januari 2019 (verder: het eindvonnis).

3.Het geschil, de beslissing in eerste aanleg en de grieven

3.1
Deze zaak gaat over de afwikkeling van een voortdurende opdracht door Zonmaat als opdrachtgever aan zzp-er [geïntimeerde] als opdrachtnemer/aannemer.
In de periode van september 2017 tot en met januari 2018 heeft [geïntimeerde] in opdracht van Zonmaat te plaatsen zonnepanelen inpandig in (huur-)woningen op het elektriciteitsnet aangesloten tegen een overeengekomen uurtarief van € 35 plus btw. Daarnaast voerde hij soms met een aanhangwagen zonnepanelen en materieel aan en hielp hij met steigerbouw. Zonmaat heeft de door [geïntimeerde] over 2017 gefactureerde uren (productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) betaald, maar de vijf in 2018 uitgebrachte facturen (één brandstoffactuur over 2017 en vier urenfacturen over januari 2018; productie 4 bij inleidende dagvaarding) na een breuk tussen partijen eind januari 2018 niet meer betaald.
3.2
Op vordering van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter in het eindvonnis Zonmaat in conventie veroordeeld tot betaling van € 5.252,93 wegens die vijf facturen, € 637,65 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 39,85 aan rente tot 21 maart 2018 en de wettelijke handelsrente over € 5.252,93 vanaf 21 maart 2018 tot de voldoening, alles met veroordeling van Zonmaat in de proceskosten.
3.3
In reconventie vorderde Zonmaat veroordeling tot betaling van 1) € 3.811,50 wegens onverschuldigde betaling (van 90 uur) met wettelijke rente en 2) wegens negatieve uitlatingen over haar door [geïntimeerde] jegens derden en ondeugdelijk werk van [geïntimeerde] schadevergoeding, primair van € 15.000, subsidiair op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Deze vordering heeft de kantonrechter in het eindvonnis afgewezen en de proceskosten op nul begroot.
3.4
Na de meer processuele grieven I en II richt Zonmaat haar grieven III – VII en XI tegen de toewijzing van de conventie, de grieven VIII en IX tegen de afwijzing van vordering sub 1) in reconventie en grief X tegen de afwijzing van vordering sub 2) in reconventie. Daarbij heeft zij de in reconventie sub 2) gevorderde hoofdsom van € 15.000 vermeerderd tot € 31.100. Tegen deze eisvermeerdering heeft [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt. Het hof acht haar niet in strijd met de goede procesorde, zodat zij toelaatbaar is.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
De inleidende dagvaarding verwees naar de vijf onbetaald gebleven facturen, die als productie 4 daarbij waren gevoegd, terwijl [geïntimeerde] daarbij nog wat correspondentie tussen partijen als producties 1 - 3 had overgelegd. Anders dan Zonmaat aanvoert, was de dagvaarding zo wel voldoende gesubstantieerd. Dat blijkt ook wel uit haar conclusie van antwoord in conventie, waarin zij bleek te begrijpen om welke facturen het ging. Over 2017 had zij steeds soortgelijke summiere urenopgaven op de facturen aanvaard. Het moest Zonmaat in het licht van haar eigen inroostering van [geïntimeerde] ’s werkzaamheden redelijkerwijs voldoende duidelijk zijn aan welke werkzaamheden en op welke adressen [geïntimeerde] de door hem in rekening gebrachte uren had besteed. Er was dus geen reden voor de door Zonmaat verlangde niet-ontvankelijkverklaring dan wel directe afwijzing.
4.2
In zijn reactie (repliek) bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] tot slot geschreven:
“Graag wil ik zien dan de rechtbank al die verloren uren en onwaarheden als betaalde vergoeding word voldaan van minstens 5 werk dagen van 8 uur om al zijn onwaarheden te bestrijden te rechtvaardigen en dan heb ik het nog niet eens over het vernielde gereedschap dat door zijn werknemers misbruikt is en niet vergoed is terwijl dhr [D] (van Zonmaat, hof) dat wel beloofde dit is ook digitaal aan te leveren.”
Daaruit valt volgens het hof niet te lezen en mocht Zonmaat ook niet redelijkerwijs begrijpen dat [geïntimeerde] zijn vordering in conventie opeens aanzienlijk beperkte tot 5 dagen x 8 uur x € 35 = € 1.400. [geïntimeerde] verlangde een vergoeding van minstens 5 werkdagen van 8 uur om alle volgens hem door Zonmaat aangevoerde onwaarheden te bestrijden. Dat komt neer, en Zonmaat behoorde dit redelijkerwijs te begrijpen, op een door [geïntimeerde] , zonder rechtsbijstand, verlangde proceskostenveroordeling, dus geen vermindering van eis.
4.3
De brandstoffactuur van 14 januari 2018 ad € 1.465,78 heeft [geïntimeerde] onweersproken onderbouwd gespecificeerd met aan hem gerichte tankfacturen van tankpas.nl in productie 3 bij zijn inleidende dagvaarding. Daarmee staat wel vast dat [geïntimeerde] die kosten heeft gemaakt. Op dit punt is ter comparitie in hoger beroep uit de partijverklaringen het volgende komen vast te staan. Zonmaat zou voor haar (benzine-)busjes zorgdragen voor tankpassen, maar dit kwam er niet van. Toen heeft [geïntimeerde] vanaf september 2017 de tankbeurten voor de busjes van Zonmaat voorgeschoten en dit wat later, op 14 januari 2018, ineens aan Zonmaat door gefactureerd. Aan Zonmaat kan worden toegegeven dat die facturering nogal traag was, maar anderzijds kon Zonmaat toch werkelijk niet verwachten dat er voor de brandstof van haar busjes niet betaald behoefde te worden. Het tijdsverloop is te kort om aan te nemen dat Zonmaat een en ander niet goed meer zou hebben kunnen controleren of niet meer zou behoeven te betalen.
Zonmaat heeft nog aangevoerd dat [geïntimeerde] alleen één reisuur per dag mocht opgeven en dus geen andere kosten, maar [geïntimeerde] behoefde dit in redelijkheid alleen op te vatten als een inperking van de te vergoeden uren en daarmee nog niet zonder meer van de onkosten. Deze moeten op grond (of naar analogie) van artikel 7:406 lid 1 BW worden vergoed. Dit geldt te meer omdat Zonmaat had toegezegd voor tankpasjes te zorgen die uiteraard op haar naam zouden staan en waarop zij dan zelf rechtstreeks zou betalen. Deze vordering is dus terecht toegewezen.
4.4
De kern van het geschil is of [geïntimeerde] , boven de volgens Zonmaat gebruikelijke 8 uur per dag en één reisuur, te veel uren in rekening heeft gebracht, volgens Zonmaat 66 uur te veel over 2017 en 24 uur te veel over 2018 (gespecificeerd in productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie). [geïntimeerde] bestrijdt zo’n uitgangspunt van 8 uur per dag.
Inmiddels staat hier tussen partijen het volgende vast. [geïntimeerde] reisde dagelijks met [E] , een werknemer van Zonmaat, van [A] naar de werklocaties in Friesland. Gemiddeld gingen zij rond 06:00 uur uit [A] weg, kwamen rond 07:00 uur op het werk in Friesland aan en werkten dan tot 19:00 of 20:00 uur. [geïntimeerde] had als hoofdopdracht de elektrotechnische aansluiting van de zonnepanelen. Het was de bedoeling per dag twee woningen te voorzien van zonnepanelen en die aan te sluiten. [geïntimeerde] werd vooraf door ( [D] van) Zonmaat ingeroosterd met opgaaf van een of meer adressen waar op bepaalde dagen bepaalde installaties geplaatst moesten worden. Maar inroostering gaat nu eenmaal vooraf aan het doel van twee woningen per dag, dat in de praktijk nog moest worden gehaald. Zoals voor de hand ligt, hielp [geïntimeerde] dan zo nodig voor dat doel het personeel van Zonmaat met aanvoer van panelen en met steigeropbouw. ( [D] namens) Zonmaat gaf ter comparitie ook wel toe dat soms langere dagen werden gemaakt en “overuren” dan af en toe onvermijdelijk waren. [geïntimeerde] heeft overigens steeds betwist dat partijen een uitgangspunt van 40 uur per week hadden afgesproken. De facturen over week 50 – 51 van 2017 en de weken 1 – 3 van 2018 tonen juist extra arbeidsuren op de vrijdagen: 10, 10, 12, 12 en 10 uren (exclusief het overeengekomen uur reistijd). Dit past in het beeld dat [geïntimeerde] aan het eind van de week langer doorwerkte om de ingeroosterde planning alsnog te halen: het werk moest af. Dat [geïntimeerde] ook pauzes en vrijdagmiddagborrel in rekening zou hebben gebracht, zoals Zonmaat aanvoert, bestrijdt hij en staat dus niet vast. Het standpunt van Zonmaat dat [geïntimeerde] vanwege zwemles van zijn dochter altijd om 15:00 uur vanuit Friesland terugreed naar [A] gaat niet op omdat [geïntimeerde] er onweersproken op heeft gewezen dat in de facturen over 2018 slechts eenmaal een woensdag heeft opgevoerd (zie factuur 2018005) en wel voor vier uur (dit is inclusief het overeengekomen uur reistijd).
4.5
De vordering in reconventie sub 1) wegens onverschuldigde betaling van 24 uur over 2018 moet al worden afgewezen omdat Zonmaat deze (in conventie gevorderde) uren niet heeft betaald.
Voor die vordering met betrekking tot 66 uur over 2017 rusten de stelplicht en bewijslast van het onverschuldigde karakter op Zonmaat. In het licht van het voorgaande heeft zij tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] haar vordering onvoldoende feitelijk onderbouwd. Haar in productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie ingenomen niet voldoende toegelichte uitgangspunt dat alle uren boven 8 arbeidsuren per dag niet verricht “overwerk” opleveren, is vanwege de betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende. Deze vordering is dan ook terecht afgewezen.
4.6
De vordering in conventie tot betaling van de vier urenfacturen over 2018 heeft Zonmaat niet verder bestreden dan voor 24 betwiste uren. Hier rusten de stelplicht en bewijslast van die 24 uur op [geïntimeerde] .
Volgens [D] van Zonmaat heeft hij wel op vrijdag 5 januari 2018 waargenomen dat [geïntimeerde] ’s ochtend nog niet op de werklocatie was en ’s middags al vroeg was vertrokken terwijl hij over die dag (inclusief één reisuur) 13 uren heeft gefactureerd. Daartegenover heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat hij evenveel (werk)uren maakte als zijn reisgezel [E] , die ook dezelfde extra uren maakte (zie [E] ’s urenopstelling over 2018 in productie 7, door [geïntimeerde] voor de comparitie ingediend bij de kantonrechter). Het is verder niet aannemelijk en Zonmaat heeft ook niet aangevoerd dat [geïntimeerde] leegloop had in afwachting van het moment waarop [E] klaar was en mee terug kon reizen naar [A] . [E] schreef die bewuste vrijdag 12 uren. In dat licht heeft [geïntimeerde] voldoende aangevoerd en Zonmaat onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] die 12 uren toen heeft gemaakt.
4.7
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond heeft Zonmaat onvoldoende gemotiveerd bestreden dat [geïntimeerde] de verder door hem opgevoerde uren daadwerkelijk heeft gemaakt. Zonmaat heeft in appel nog een beroep gedaan op verrekening met of opschorting wegens enige tegenvordering, maar haar vordering sub 1) gaat niet op en hetzelfde wordt verderop uiteengezet voor haar vordering sub 2). De kantonrechter heeft de in conventie gevorderde hoofdsom dus terecht toegewezen.
4.8
Tegen de toewijzing van de rente en buitengerechtelijke kosten heeft Zonmaat slechts voortbouwend gegriefd zonder afzonderlijke argumenten. Daarom zijn deze posten niet onterecht toegewezen.
4.9
Voor haar vordering in reconventie sub 2) heeft Zonmaat allereerst aangevoerd dat [geïntimeerde] ondeugdelijk werk zou hebben verricht. Tegenover [geïntimeerde] ’s gemotiveerde betwisting heeft Zonmaat niet uiteengezet wat voor storingen zich zouden hebben voorgedaan en met welke werkzaamheden, in welk opzicht precies en op welke adressen [geïntimeerde] dan zou zijn tekortgeschoten. Ook heeft Zonmaat niet aangevoerd dat [geïntimeerde] in verzuim is geraakt, wat op grond van artikel 6:74 lid 2 BW in verband met de tweede paragraaf betreffende het verzuim van de schuldenaar in beginsel voor schadevergoeding is vereist. Van enige normschending en schadeplichtigheid is dus niet gebleken.
4.1
Verder heeft Zonmaat aan haar vordering in reconventie sub 2) wegens (herstel en voorkoming van verdere) reputatieschade ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] haar willens en wetens zwart heeft willen maken bij WoonFriesland en zonder toestemming contact heeft opgenomen met haar huurders/bewoners en zich bij hen negatief over haar, Zonmaat, heeft uitgelaten, waardoor zij in problemen kwam met haar grootste opdrachtgever woningverhuurder WoonFriesland en deze zo dreigde kwijt te raken. Zonmaat beroept zich daarvoor op een e-mail van WoonFriesland van 6 juni 2018 (productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie), die inhoudt:
“(…) Mw. [F] (van een huuradres, hof) belt. Was gisteravond gebeld door iemand van Wocozon (ene [G] die binnensmonds praatte) ( [geïntimeerde] , hof). Die had gezegd dat er 35 woningen waren waarbij de panelen niet goed waren geplaatst en had mevr. gevraagd om zelf meterkast en techniek op zolder na te kijken. Hij had ook gezegd dat bewoners ruzie met de installateurs hadden gehad. Mevr. vond dit raar en wilde meneer niet verder te woord staan. Ze geeft aan dat als er een technisch probleem is, dat ze gerust een afspraak met haar mogen maken. [H] gebeld en gemaild: hij gaat het oppakken. (…)”.
[geïntimeerde] heeft, naar hij ter comparitie in hoger beroep heeft uiteengezet, naar aanleiding van de opmerking van Zonmaat dat zijn werk niet goed was, na hun uiteengaan (eind januari 2018, hof) zo’n vijftien mensen opgebeld om te vragen wat er aan de hand was maar kreeg als reactie van de bewoners dat het allemaal prima werkte. Hij wilde zo bewijzen (met in appel overigens niet overgelegde opnames van alle vijftien telefoongesprekken) dat de beweringen van Zonmaat over zijn werkzaamheden niet klopten en dat hij de woningen goed had aangesloten.
4.11
Naar het oordeel van het hof blijkt uit een en ander in ieder geval niet dat [geïntimeerde] zelf contact heeft gezocht of gehad met WoonFriesland.
Aan Zonmaat kan worden toegegeven dat [geïntimeerde] wel erg veel mensen heeft opgebeld met de weinig gerichte vraag of de installatie al of niet goed functioneerde. Maar de lezing van Zonmaat dat hij bewijs verzamelde dat hij geen installatiefouten had gemaakt, is daarmee nog niet weerlegd. Ook niet door de e-mail met het relaas van een huurster dat [geïntimeerde] haar had gemeld dat er 35 woningen waren waarbij de panelen niet goed waren geplaatst en dat hij aan mevrouw had gevraagd om zelf meterkast en techniek op zolder na te kijken. Dat [geïntimeerde] de huurders zou hebben geadviseerd claims bij Zonmaat neer te leggen, zoals zij aanvoert, is niet komen vast te staan. Al met al heeft Zonmaat te weinig aangevoerd om daaruit af te leiden dat haar relatie met de belangrijke opdrachtgever WoonFriesland in gevaar is gekomen door toedoen van [geïntimeerde] en zijn telefonische controles bij een aantal huurders, waarvan WoonFriesland lucht had gekregen. Dat er met zijn installatiewerk iets mis was, heeft Zonmaat niet hard gemaakt en evenmin dat WoonFriesland dit zou menen. Van een (postcontractuele) tekortkoming of onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] is dan ook niet gebleken.
4.12
Daarnaast heeft Zonmaat de door haar gestelde schadeposten (van 36 x € 225 =) € 8.100 wegens controle en geruststellen van 36 bewoners en (140 uur x € 75 =) € 10.500 wegens externe adviseurs en € 12.500 wegens geschatte interne kosten, dus in totaal € 31.100, tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] niet (voldoende) nader onderbouwd en/of voorzien van bewijsmateriaal (facturen etc.). Zo heeft zij niet uiteengezet wanneer die controles zijn gehouden, wat er precies is gecontroleerd, welke adressen zijn gecontroleerd, wie die controles uitvoerde, hoe het bedrag van € 225 is opgebouwd en aan wie zij zulke bedragen heeft betaald. Zonmaat heeft wel ter comparitie in hoger beroep uiteengezet dat zij een adviseur heeft ingehuurd die meerdere keren in Friesland geweest om “te mediaten”, zodat zij een tweede kans zou krijgen bij haar enige of in ieder geval grootste klant WoonFriesland, en dat zij daarna een tweede man in de onderneming heeft aangenomen om dat beter te monitoren en om die gesprekken op dat niveau beter te kunnen sturen. Maar wie de externe adviseur/s was/waren en waaraan en hoe deze(n) die 140 uur meer concreet heeft/hebben besteed, heeft Zonmaat evenmin toegelicht. Van de geschatte interne kosten ontbreekt iedere verantwoording. Dit is allemaal echt te vaag om aan te merken als veroorzaakt door het gedrag van [geïntimeerde] . Zonmaat heeft ook de mogelijkheid van schade niet aannemelijk gemaakt. De vermeerderde vordering in reconventie sub 2) moet dus, inclusief verwijzing naar de schadestaat, worden afgewezen.
4.13
Zonmaat heeft bewijs aangeboden van al haar stellingen door alle middelen rechtens. Dat is onvoldoende gespecificeerd. Zij heeft geen bewijs aangeboden van feiten en/of omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom wordt haar bewijsaanbod gepasseerd.
4.14
Het op de comparitie door Zonmaat geuite vermoeden van diefstal door [geïntimeerde] van zonnepanelen met bijbehoren wordt hier niet beoordeeld, alleen al omdat Zonmaat dit uitdrukkelijk niet aan haar vorderingen ten grondslag heeft willen leggen.

5.De slotsom

5.1
Het hoger beroep gaat niet op. Het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd. De in hoger beroep vermeerderde schadevergoedingsvordering in reconventie sub 2) zal worden afgewezen.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij is Zonmaat terecht in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld en zal zij ook worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld volgens het gebruikelijke liquidatietarief. [geïntimeerde] heeft zijn verwijt dat Zonmaat tegen beter weten in conventie en in reconventie zou hebben geprocedeerd en aldus onrechtmatig jegens hem zou hebben gehandeld, niet geconcretiseerd, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan. Er bestaat dan ook geen grond voor een toewijzing van het gevraagde veelvoud van het liquidatietarief. De kosten zullen normaal worden vastgesteld op:
- griffierecht (verschotten) € 324
- salaris advocaat € 2.782 (2 punten x appeltarief III).
5.4
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 januari 2019;
wijst de in hoger beroep vermeerderde schadevergoedingsvordering in reconventie sub 2) af;
veroordeelt Zonmaat in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 324 voor verschotten en op € 2.782 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Zonmaat in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval Zonmaat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.M. Croes en Ch.E. Bethlem, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020.