ECLI:NL:GHARL:2020:3251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
19/00423
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot navordering en kenbare fouten in belastingaanslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende vernietigd. De Inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd voor het jaar 2015, waarbij hij aangaf dat er een fout was gemaakt bij de eerdere aanslag. Belanghebbende had in 2015 een verzamelinkomen van € 16.427 opgegeven, maar de Inspecteur stelde dat de aangifte niet correct was en dat er navordering mogelijk was op basis van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ambtelijk verzuim, omdat de Inspecteur de aanslag handmatig had opgelegd zonder de aangekondigde correcties door te voeren. In hoger beroep stelde de Inspecteur dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de fout kenbaar was voor belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur inderdaad een fout had gemaakt, maar dat deze fout kenbaar was voor belanghebbende, waardoor navordering mogelijk was. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
Nummer 19/00423
Uitspraakdatum: 21 april 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 maart 2019 (hierna: de Rechtbank), nummer AWB 18/2908, in het geding tussen
[X] , voorheen [Y] , te[Z]
(hierna: belanghebbende)
en
de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV 2015) opgelegd, waarbij belastingrente in rekening is gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar hiertegen afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur en de navorderingsaanslag (inclusief belastingrente) vernietigd.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was in 2015 gehuwd met en fiscaal partner van de heer [A] . Belanghebbende en haar partner hebben in dat jaar een opleiding tot ‘Life coach’ gevolgd bij ‘ [B] ’. Verder heeft belanghebbende een studie ‘Investment & Trading’ gevolgd bij ‘ [C] ’. Er zijn geen stukken overgelegd over de inhoud van de opleidingen, wel over de kosten daarvan.
2.2.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2015 gedaan met een verzamelinkomen van € 16.427, bestaande uit een loon van € 18.234 plus een uitkering van € 9.693, min de aftrekposten ‘scholingsuitgaven’ en ‘giften’ van € 1.500 respectievelijk € 10.000.
2.3.
Uit een door belanghebbende en haar partner opgemaakte toelichting op de aftrekposten blijkt dat de post ‘giften’ betrekking heeft op door belanghebbende betaalde belasting.
2.4.
Met dagtekening 30 juni 2016 is aan belanghebbende een vragenbrief gezonden met betrekking tot de geclaimde scholingsuitgaven en giften. Belanghebbende heeft hier niet op gereageerd.
2.5.
De Inspecteur heeft een ‘voornemen om af te wijken van de aangifte’, gedateerd 12 november 2016, aan belanghebbende gezonden. Hierin is aangekondigd dat de Inspecteur van de aangifte zal afwijken op het punt van de scholingsuitgaven en de giften. Ook is vermeld dat belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) wordt vastgesteld op € 27.927 en dat de persoonsgebonden aftrek wordt vastgesteld op nihil. Op dit voornemen heeft belanghebbende niet gereageerd. In de aanslag IB/PVV 2015 van de partner van belanghebbende is daadwerkelijk afgeweken van de aangifte, conform de aangekondigde manier van afwijken bij belanghebbende.
2.6.
De aanslag IB/PVV 2015 van belanghebbende is vastgesteld met dagtekening 15 september 2017. Bij de vaststelling van deze aanslag is geen rekening gehouden met de aangekondigde correcties. De definitieve aanslag is vastgesteld met een verzamelinkomen van € 16.427. Op de aanslag is vermeld dat deze is vastgesteld overeenkomstig belanghebbendes aangifte. De aanslag is niet automatisch verwerkt, maar handmatig zonder dat de correcties zijn doorgevoerd. De aanslag is bijna een jaar na de vragenbrief opgelegd. De behandelend ambtenaar kreeg een automatisch bericht dat de aanslag opgelegd moest worden. Vervolgens heeft de behandelend ambtenaar met een druk op de “enterknop” de aanslag opgelegd zonder de aangekondigde correcties aan te brengen, dat moet handmatig. Het aanslagsysteem (ABS) is een ander systeem dan waar de correspondentie met belastingplichtigen in staat. De correspondentie met belastingplichtigen staat in KRB (klant registratie beheer).
2.7.
Met dagtekening 15 november 2017 heeft de Inspecteur een ‘voornemen tot navordering’ aan belanghebbende gezonden. Hierin is vermeld dat door een fout de aangekondigde correcties niet zijn doorgevoerd. Op dit voornemen heeft belanghebbende niet gereageerd.
2.8.
Vervolgens is de onder 1.1 genoemde navorderingsaanslag met dagtekening 4 januari 2018 vastgesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak als volgt overwogen: [1]
‘12. Uit artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen volgt dat geen sprake is van een nieuw feit indien het feit ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag verweerder redelijkerwijs bekend had moeten dan wel had kunnen zijn. In die gevallen begaat verweerder een ambtelijk verzuim dat navordering verhindert. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van een nieuw feit.
13. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de aanslag niet automatisch is verwerkt, maar dat er sprake is van een administratieve misslag. De behandelend ambtenaar heeft de aanslag met een druk op de knop opgelegd, zonder handmatig de correcties door te voeren. Nadat dit is geconstateerd, is de navorderingsaanslag opgelegd. Eiseres had echter kunnen weten dat de primitieve aanslag niet juist was, omdat van te voren meerdere brieven zijn verzonden waarin is aangekondigd dat er correcties zullen worden doorgevoerd. Bij de partner van eiseres zijn de correcties wel juist doorgevoerd, ook hierdoor had eiseres kunnen weten dat haar aanslag niet juist zou zijn. Verweerder is daarom van mening dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op de verklaring van verweerder ter zitting, geen sprake van een fout “ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangifte”. Omdat verweerder de aanslag handmatig heeft opgelegd, overeenkomstig de ingediende aangifte zonder de al aangekondigde correctie toe te passen, is er sprake van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. (…)’
4.2.
De Inspecteur heeft in hoger beroep gesteld dat hij op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) de eerder aangekondigde correcties alsnog door middel van een navorderingsaanslag in de heffing kon betrekken. Er was geen sprake van aftrekbare scholingsuitgaven en de betaalde, dan wel afgedragen belastingen, waren niet als giften aan te merken. Bij het opleggen van de aanslag is een fout gemaakt die vergelijkbaar is met een tik- of overnamefout, omdat de Inspecteur met een druk op de knop de aanslag in het systeem heeft vastgesteld in plaats van de aangekondigde correcties over te nemen. De wil en de bedoeling van de Inspecteur om een correctie op de ingediende aangifte aan te brengen was echter steeds duidelijk voor belanghebbende, zodat belanghebbende moest inzien dat de Inspecteur een fout had gemaakt.
4.3.
Belanghebbende stelt in zijn verweerschrift in hoger beroep:
- de Inspecteur heeft niet aangetoond dat de inspecteur die de aanslag oplegde geen verwijtbaar onjuist inzicht had in de feiten die bepalend waren voor de (omvang van de) belastingplicht of dat hij geen onjuist inzicht had in het recht. De Inspecteur heeft slechts aangegeven dat om onduidelijke redenen de correcties niet zijn doorgevoerd en dat dit een administratieve misslag is. De Inspecteur had moeten aantonen dat het bij de brief van 12 november 2016 en bij de aanslag om dezelfde persoon ging;
- de Inspecteur heeft de exacte situatie bij het vaststellen van de aanslag niet geschetst. Daarom is niet duidelijk geworden of sprake was van een met een tik- of overnamefout te vergelijken situatie;
- de Rechtbank heeft in haar uitspraak terecht overwogen dat sprake is van een ambtelijk verzuim, waardoor navordering niet aan de orde is.
4.4.
Het Hof overweegt als volgt. In de in artikel 16, tweede lid, van de AWR genoemde gevallen geldt de eis van het nieuwe feit niet en laat de wet navordering toe wanneer ten gevolge van een fout te weinig belasting is geheven en dit voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Onder het begrip ‘fout’ moet worden verstaan: elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling. Hieronder vallen schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten, maar ook andere fouten zoals ‘fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften’, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld. [2] Anders dan de Rechtbank heeft overwogen leidt de omstandigheid dat de aanslag handmatig zou zijn opgelegd niet per definitie tot de conclusie dat geen sprake is van een fout in de zin van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c van de AWR, die navordering rechtvaardigt. [3]
4.5.
Naar het oordeel van het Hof is in dit geval sprake van een fout van de Inspecteur, niet zijnde een beoordelingsfout, die kenbaar was voor belanghebbende, zodat navordering op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR mogelijk is. In onderhavig geval was in het ‘voornemen om af te wijken van de aangifte’ van 12 november 2016, aangekondigd dat de Inspecteur van de aangifte zou afwijken op het punt van de scholingsuitgaven en de giften (zie 2.5 hiervóór). Aan belanghebbende was daarom, mede gelet op de omvang van de te weinig geheven belasting, die meer dan 30% van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedroeg, redelijkerwijs kenbaar dat de aanslag een fout bevatte en dus mocht er nagevorderd worden.
4.6.
In geschil is vervolgens of de Inspecteur bij de navorderingsaanslag de aftrekposten ‘scholingsuitgaven’ en ‘giften’ mocht corrigeren zoals is gedaan. Het Hof is van oordeel dat dit het geval is en verwijst voor de onderbouwing van dit oordeel naar de overwegingen 5.1 tot en met 5.9 van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in de procedure van de ex‑partner van belanghebbende over dezelfde aftrekposten (zie ook 2.5 hiervóór). [4] Die overwegingen van het Gerechtshof Den Haag maakt het Hof tot de zijne en die overwegingen moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
4.7.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond en wordt de uitspraak van de Rechtbank vernietigd.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mr. drs. M.J.C. Pieterse en mr. drs. J. Bogert, in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst als griffier.
De beslissing is 21 april 2020 op in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter en de overige raadsheren zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Daarom is deze uitspraak alleen ondertekend door de griffier.
De griffier,
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 april 2020.
Rechtsmiddelverwijzing
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Waarbij belanghebbende door de Rechtbank is aangeduid als eiseres en de Inspecteur is aangeduid als verweerder.
2.HR 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1528.
3.HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1203, onder 2.3.4.
4.Hof Den Haag, 13 maart 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:550.