Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- dat de huurprijs van de door haar van Leussink gehuurde bedrijfsruimte aan de Markt 23 te Haaksbergen wordt vastgesteld op een bedrag van € 117.001,- vanaf 7 april 2015 en dat daarna de huurprijzen luiden zoals met inachtneming van de overeengekomen indexeringen zijn berekend;
- Leussink te veroordelen om het verschil in de betaalde huurprijs en de door de deskundige berekende huurprijs over de periode 7 april 2015 tot en met februari 2018 terug te betalen, zijnde een bedrag van € 107.583,80, exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2018;
- (een verklaring voor recht) dat na februari 2018 tot en met het vonnis over 2018 wordt uitgegaan van een maandbedrag aan huur van € 9.926,63. Voor zover er in 2019 nog geen vonnis is gewezen dient over laatstgenoemd bedrag de overeengekomen indexering te worden toegepast;
- Leussink te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.075,-, zijnde de door of namens Ten Brinke aan de deskundige betaalde kosten;
- Leussink te veroordelen in de kosten van deze procedure.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Welkoop/Rabobank). De vordering van Ten Brinke ziet daar echter niet op. Ten Brinke vordert immers aanpassing van de huurprijs met ingang van 15 april 2015 terwijl het daaraan ten grondslag liggende rapport van BHA uitgaat van een referentieperiode van 1 april 2010 tot 1 april 2015 en op die wijze niet aansluit bij de nieuwe huurperiode. Daarnaast geldt dat de huurovereenkomst per 29 december 2019 is geëindigd door opzegging daarvan door Ten Brinke. Een en ander leidt ertoe dat ook in zoverre grief I zonder succes is voorgesteld.