ECLI:NL:GHARL:2020:306

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
200.260.561
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv tot afgifte van arbitragestukken en financiële informatie in geschil tussen meerderheids- en minderheidsaandeelhouder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Mexit B.V. tegen de geïntimeerden, die in eerste aanleg gedaagden waren. Mexit vordert schadevergoeding van de meerderheidsaandeelhouders wegens een onterechte activatransactie. De zaak betreft een incident op basis van artikel 843a Rv, waarin Mexit documenten en informatie eist die relevant zijn voor de waardebepaling van de vennootschap. Het hof heeft de vordering afgewezen, omdat Mexit niet voldoende heeft aangetoond dat de gevraagde documenten in het bezit van de geïntimeerden zijn en dat deze documenten niet vertrouwelijk zijn. Het hof oordeelt dat de gevraagde stukken niet relevant zijn voor de beoordeling van de onrechtmatigheid van de handelingen van de meerderheidsaandeelhouders ten opzichte van Mexit. De incidentele vordering is afgewezen, en de proceskosten zullen later worden beslist. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol van 21 januari 2020 voor de memorie van antwoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.260.561
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 428454)
arrest van 14 januari 2020
in het incident van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Mexit B.V.,
gevestigd te Velsen,
appellante,
eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Mexit,
advocaat: mr. A.P. van Oosten,
tegen:

1.[geïntimeerde1]

2
[geïntimeerde2],
wonende te [A] , respectievelijk [B] ,
geïntimeerden,
verweerders in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna: [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ,
advocaat: mr. A.R.J. Croiset van Uchelen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het eindvonnis van 27 februari 2019 dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen (verder: het vonnis). Het is gepubliceerd onder ECLI:NL:RBMNE: 2019:1254.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen in hoger beroep van 24 respectievelijk 27 mei 2019,
- het anticipatie exploot van 3 juni 2019,
- de memorie van grieven tevens houdende incident ex artikel 843a Rv, met producties,
- de memorie van antwoord in het incident, met producties.
2.2
Vervolgens hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de processtukken aan het hof overgelegd, hebben partijen arrest in het incident gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De feiten in het incident
Het hof gaat in het incident (dus voorlopig) uit van de feiten zoals beschreven in rov. 2.1 tot en met 2.14 van het vonnis. De tot aanvulling ervan strekkende grieven I – III, waarover [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zich nog niet behoefden uit te laten in het antwoord in het incident, behoeven hier nog geen behandeling.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Het gaat hier over aansprakelijkheid van de (bestuurders van een) meerderheidsaandeelhouder tegenover een minderheidsaandeelhouder wegens een activatransactie.
4.2
In 2015 hield Mexit 30% van de aandelen in Mammoet Salvage (B.V.) en hield Mammoet Finance (B.V.) de resterende 70%. Bij akte van 17 december 2015 heeft Mammoet Salvage, vertegenwoordigd door [geïntimeerde1] , (naast een drijvende bok voor € 2 miljoen) voor € 4,5 miljoen praktisch al haar activa (met uitzondering van drie bergingsprojecten) verkocht en inclusief haar personeel overgedragen per 1 februari 2016 aan twee Koole-vennootschappen. [geïntimeerde1] was geen bestuurder van Mammoet Salvage maar van Mammoet Holding (B.V.), moeder van de niet tekenbevoegde Mammoet Finance, en als zodanig zelf niet tot deze transactie bevoegd. Daarop zijn de beide bestuurders van Mammoet Salvage op 8 januari 2016 afgetreden alsook een of twee van haar commissarissen en heeft haar enig overgebleven commissaris [geïntimeerde2] , inmiddels interim bestuurder van Mammoet Salvage, die transactie bekrachtigd. Wegens het vertrek van haar bestuurders daartoe verplicht onder haar aandeelhoudersovereenkomst met Mammoet Finance, heeft Mexit haar aandelenpakket op 4 juli 2016 onder protest en voorbehoud van schadevergoeding aan deze laatste verkocht en overgedragen, zonder de voorgeschreven deskundigenwaardering maar voor € 1. Mammoet Salvage behield de drie uitgezonderde bergingsprojecten: Pico (in de Golf van Mexico), Augusta (in Italië) en Amuriyah (in Irak), voor welk laatste project zij de overgedragen activa/equipment en personeel mocht terug huren. Het Augusta project is niet afgemaakt, Mammoet Salvage heeft een internationale arbitrage over het Pico project gewonnen en een opgestart wegens het inmiddels gereed gekomen Amuriyah (ook wel: Irak) project met een inzet van ongeveer $ 110,4 miljoen tegen opdrachtgever Company South Oil (verder: SOC).
4.3
In de hoofdzaak vordert Mexit in conventie hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] tot schadevergoeding (nader op te maken bij staat en ook een voorschot daarop van € 1.000.000) wegens aan hen onder meer verweten onrechtmatig handelen (vooral rond de volgens haar zeker driekwart jaar te vroege en te goedkope activatransactie, door [geïntimeerde1] onbevoegd aangegaan en door [geïntimeerde2] na zijn eerdere onderhandelingen onterecht bekrachtigd), waardoor Mexit haar minderheidsaandelenpakket naar haar mening te vroeg en ver onder zijn waarde heeft verkocht. Inmiddels waardeert Mexit in hoger beroep Mammoet Salvage per eind 2015 op bijna € 48 miljoen (zie productie 48 bij memorie van grieven). In reconventie vorderen [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de teruggave van en hun ontslag uit de bank- en concerngaranties die de eerder gelegde conservatoire beslagen hebben vervangen.
4.4
In het vonnis heeft de rechtbank zowel het in conventie als het in reconventie gevorderde afgewezen, met bijbehorende proceskostenveroordelingen.

5.De motivering van de beslissing in het incident

5.1
In het incident vordert Mexit, primair op grond van artikel 843a Rv, subsidiair op grond van artikel 22 Rv, dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, de volgende documenten en/of informatie in het geding zullen brengen:
“1. Kopie van de arbitrageaanvraag en/of overige inmiddels in de arbitrage gewisselde
processtukken tussen Salvage en SOC terzake Project Irak;
2. Overzicht van de omvang van de (al dan niet nog in te stellen) vorderingen uitgesplitst naar de oorspronkelijke contractwaarde en het meerwerk inzake Project Irak;
3. Kopie van een ge-update laatste versie van de Financial Overview van Amuriyah (Project
Irak).
4. Kopie van een ge-update / laatste versie van de ‘Driver Trett’ vertragingsanalyse inzake
de Amuriyah (veronderstellende dat de versie van 30 september 2015 niet de meest recente versie is);
5. Overzicht van de sinds 1 januari 2016 door Salvage van SOC ontvangen betalingen (onder vermelding van data, bedrag en omschrijving);
6. Opgave van het vermeende negatief eigen vermogen van Salvage per ultimo 2018 en per
30 juni 2019;
7. Overzicht betalingen sedert 1 januari 2016 van Salvage aan Mammoet Finance B.V., al
dan niet ter aflossing van de eerder door Mammoet Finance aan Salvage verstrekte leningen (overzicht inclusief data, bedragen en omschrijving);
8. Overzicht van het per ultimo 2016, ultimo 2017, ultimo 2018 en per 30 juni 2019
openstaande saldo van de lening van Mammoet Finance B.V. aan Salvage;
9. Overzicht van de in 2015, 2016 en 2017 door Salvage en/of enige andere entiteit uit het
Mammoet of SHV concern aan de Irakese Parlementariër Dr Mowaffak al Rubaie, althans
diens entiteit Reznek, betaalde bedragen ter bemiddeling inzake de vorderingen op SOC.
10. Schriftelijke toelichting waarom Rebeldestijds bedrijfsjurist van Mammoet Finance en/of Mammoet Holding, hof)
per 31/12(2016, hof)
de dienst der maatschappij is uitgezet, inclusief toelichting op de uitkomsten van een eventueel verricht intern fraudeonderzoek.”
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] voeren verweer.
Hierover oordeelt het hof als volgt.
5.2
De onder 1. en 2. gevorderde stukken maken deel uit van de door Mammoet Salvage aanhangig gemaakte internationale arbitrage tegen SOC. Mexit heeft niet weersproken dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] daarbij geen partij waren. Blijkens haar memorie van grieven sub 22.2 had Mexit al voordat de onderhavige incidentele vordering werd ingesteld, uit een antwoord op haar brief van 15 juli 2019 begrepen dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] haar tegenwerpen dat de arbitrage tevens vertrouwelijk is. Desondanks heeft Mexit in het incident niet uitgelegd waarom deze documenten te hunner beschikking of onder hun berusting zijn in de zin van artikel 843a lid 1 Rv. en niet vertrouwelijk zouden zijn. Beide argumenten rechtvaardigen afwijzing van de op deze stukken gerichte incidentele vordering.
5.3
De onder 3. tot en met 8. gevorderde stukken hebben geen van alle betrekking op de financiële vooruitzichten van Mammoet Salvage ten tijde van de activatransactie van 17 december 2015, maar zien op de latere financiële ontwikkelingen binnen die vennootschap. Daarom kunnen zij thans niet zomaar worden betrokken in de beoordeling van de vraag of [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] toen onrechtmatig jegens Mexit hebben gehandeld. Zij zijn hooguit van belang ter begroting van eventuele schade, maar die kwestie komt pas aan de orde als het tot een schadestaatprocedure komt. Voor zover het gaat om de bepaling van het in de hoofdzaak gevorderde voorschot hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , na hun conclusie van antwoord in conventie sub 2.41 e.v., ook bij memorie van antwoord in het incident sub 4.13 e.v. erop gewezen dat Mexit op 23 januari 2016, in strijd met de vereiste vertrouwelijkheid, aan SOC heeft bericht dat de onderneming van Mammoet Salvage
“lock, stock and barrel”was verkocht en dat onduidelijk was wat hiervan de gevolgen zouden zijn voor het project Irak. In het kader van dit incident heeft Mexit dit op dit moment in ieder geval niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben dus voldoende gewichtige redenen in de zin van artikel 843a lid 4 Rv om deze documenten, ook in het kader van een voorschotvordering, niet aan Mexit ter inzage te geven.
5.4
De vorderingen onder 9. en 10. heeft Mexit niet afzonderlijk toegelicht. Kennelijk moeten het opgevorderde, aldus de memorie van grieven onder 1.27, tot opheldering strekken van Mexits vermoeden dat bedrijfsjurist Rebel van het SHV-concern, waarvan Mammoet Salvage deel uitmaakte, ter bemiddeling inzake de vorderingen in het Irak project tot omkoping zou zijn overgegaan van dr. [C] , een invloedrijk Iraaks parlementariër met machtige vrienden op het Ministerie van Olie, en, aldus de memorie van grieven onder 1.30, dat Rebel persoonlijk wijzer is geworden van de verkoop aan de Koole-vennootschappen, hetgeen de mogelijke reden zou zijn voor de te vroeg ingezette activaverkoop.
Zonder nadere toelichting van Mexit, die ontbreekt, valt echter naar het oordeel van het hof niet zonder meer in te zien dat en zo ja welke rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv Mexit zou hebben bij een overzicht van de aan dr. [C] betaalde bedragen ter bemiddeling inzake de vorderingen op SOC.
De vraag onder 10 naar een schriftelijke toelichting waarom het dienstverband van Rebel is geëindigd inclusief toelichting op de uitkomsten van een eventueel verricht intern fraudeonderzoek betreft, zonder nadere toelichting van Mexit, die ontbreekt, niet een bepaald bescheid in de zin van artikel 843a lid 1 Rv.
5.5
Op grond van al het voorgaande zal de incidentele, op artikel 843a Rv gebaseerde, vordering worden afgewezen.
5.6
Of er aanleiding bestaat om op de voet van artikel 22 lid 1 Rv aan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] te bevelen één of meer van de hiervoor gevraagde bescheiden over te leggen, zal niet worden beoordeeld voordat de memorie van antwoord in de hoofdzaak in de beoordeling kan worden betrokken.

6.De slotsom

6.1
De incidentele vordering zal, voor zover gebaseerd op grond van artikel 843a Rv., worden afgewezen. Over de proceskosten zal later worden beslist.
6.2
Er volgt een rolverwijzing. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
wijst de op artikel 843a Rv. gegronde incidentele vordering af;
verwijst de hoofdzaak naar de
rol van 21 januari 2020voor memorie van antwoord (derde termijn);
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H.C. Frankena en R.A. Dozy, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020.