Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg, de vordering in hoger beroep
Grief II. Zij vindt dat [de garagehouder] haar stellingen onvoldoende heeft betwist, zodat aan bewijslevering niet toegekomen zou moeten worden. Ook stelt [de eigenares] dat op [de garagehouder] een verzwaarde stelplicht rust zodat hij aanknopingspunten moet verschaffen waaruit blijkt dat er adequaat is gewaarschuwd. Volgens [de eigenares] rust daarnaast op [de garagehouder] een informatieverplichting en een rekening- en verantwoordingsplicht op grond van artikel 7:403 BW, die als gevolg heeft dat [de garagehouder] in dit geval met het bewijs belast moet worden. Ten slotte moet de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid bij [de garagehouder] gelegd worden.
Grief IIIklaagt [de eigenares] over de bewijswaardering. Haar meest verstrekkende stelling is dat [de garagehouder] uitsluitend met een schriftelijke waarschuwing aan zijn waarschuwingsplicht kon voldoen en zelfs [de eigenares] had moeten laten tekenen voor het tegen zijn advies in meenemen van de auto. Volgens deze redenering zou, zelfs als [de garagehouder] mondeling gewaarschuwd zou hebben, dit onvoldoende zijn om aan zijn waarschuwingsplicht te voldoen. Het hof volgt [de eigenares] daarin niet. [de eigenares] heeft (het bestaan van) een dergelijke norm onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de adviezen van DEKRA Automotive en de BOVAG (productie 17) om een advies om de distributieriem te vervangen schriftelijk vast te leggen, en de uitspraak van de Geschillencommissie Voertuigen (productie 18) is het hof het eens met het oordeel van de kantonrechter: de eerste twee documenten betreffen slechts adviezen en niet een bindende norm. De laatste uitspraak betreft een zaak met geheel andere feiten. Ook de arresten van de Hoge Raad van 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluik) en 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4224 (Jetblast), die [de eigenares] aanhaalt, sluiten niet uit dat een mondelinge waarschuwing afdoende kan zijn.
Grief Iklaagt [de eigenares] dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat tussen [de eigenares] en [de garagehouder] eind 2017 een overeenkomst tot stand is gekomen om de auto te laten repareren op grond waarvan [de eigenares] de factuur van [de garagehouder] moest betalen. Volgens [de eigenares] is er geen schaderapport gemaakt, geen offerte opgesteld of opdrachtbevestiging gegeven voor deze reparatie. [de eigenares] vindt dat [de garagehouder] aansprakelijkheid erkend heeft voor de schade ontstaan door de gebroken distributieriem en dus de auto gerepareerd heeft als schadevergoeding. Als er al een overeenkomst tot stand gekomen is, dan volgt daaruit niet dat [de eigenares] iets aan [de garagehouder] hoefde te betalen en dus moet [de garagehouder] het voor de reparatie betaalde bedrag terugbetalen. [de eigenares] wijst daarbij op een WhatsApp conversatie tussen [de eigenares] en [de garagehouder] , waarin [de garagehouder] op de opmerking van [de eigenares] dat zij gezien de behoorlijke schade graag van [de garagehouder] hoorde hoe hij dat wilde oplossen, antwoordde: “
Klopt, we gaan het eerst oplossen”.
Grief VIklaagt [de eigenares] over het niet toekennen van de volgende schadeposten.
Grief IVdat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij onvoldoende belang had bij afgifte van de vervangen onderdelen. Het hof oordeelt daarover als volgt. Onbetwist is dat [de garagehouder] deze onderdelen niet meer heeft. Afgifte is derhalve niet meer mogelijk, zodat alleen nog de vordering tot vervangende schadevergoeding resteert. [de garagehouder] heeft bij zijn verweer aangegeven dat de waarde van deze onderdelen nihil is. [de eigenares] onderbouwt de waarde van deze onderdelen met een mail van FIAITALIA waarin de waarde van een tweedehands nokkenasversteller en klepdeksel geschat worden. [de eigenares] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de nokkenasversteller en cilinderklepdeksel die in haar auto vervangen zijn na de schade ook nog als tweedehands te gebruiken artikelen te verkopen zouden zijn geweest. Grief IV slaagt niet en ook deze schadepost wordt afgewezen.
5.De slotsom
6.De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 21 april 2020, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;