ECLI:NL:GHARL:2020:2777

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
19/00075
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar forensenbelasting en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een aanslag forensenbelasting. De belanghebbende, [X] [Z], had een aanslag forensenbelasting van € 179,50 ontvangen voor het jaar 2017. De heffingsambtenaar van de gemeente Barneveld verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Gelderland had deze beslissing bevestigd.

Tijdens de zitting op 27 februari 2020 werd vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze niet was ondertekend door de rechter die de zitting had geleid. Het Hof oordeelde dat dit een fundamenteel gebrek was, waardoor de uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden.

Het Hof overwoog verder dat, hoewel het bezwaar na de bezwaartermijn was ingediend, de termijnoverschrijding verschoonbaar kon zijn als het bezwaar zo spoedig mogelijk was ingediend. De belanghebbende had echter pas na een tweede betalingsherinnering bezwaar gemaakt, wat niet als 'zo spoedig mogelijk' kon worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

Uiteindelijk verklaarde het Hof het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep bij de rechtbank ongegrond. De griffier werd opgedragen het betaalde griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden, en de kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de heffingsambtenaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/00075
uitspraakdatum: 31 maart 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 december 2018, nummer AWB 18/3149, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de gemeente
Barneveld(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2017 aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting opgelegd van € 179,50.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was in 2017 gebruiker van de gemeubileerde woning gelegen aan de [a-straat 1] te [A] (hierna: de woning). De woning is gelegen op [B] .
2.2.
Gedurende de periode van 20 maart 2017 tot 27 november 2017 was belanghebbende ingeschreven op het adres van de woning in de Basisregistratie Personen.
2.3.
Met dagtekening 30 juni 2017 heeft de heffingsambtenaar de aanslag forensenbelasting aan belanghebbende opgelegd.
2.4.
Naar aanleiding van de aanslag heeft belanghebbende op 17 juli 2017 telefonisch contact gehad met [C] van de gemeente Barneveld. Op het aanslagbiljet heeft belanghebbende van dat telefonisch contact de volgende notitie gemaakt:
“Factuur wordt vernietigd, ik voldoe niet meer aan de 90 dagen criterium, krijg hier bevestiging van”.
2.5.
Bij brief van 6 oktober 2017 is aan belanghebbende een betalingsherinnering voor de aanslag forensenbelasting gestuurd.
2.5.
Bij brief van 7 november 2017 van [D] van het Team Publiekszaken van de gemeente is aan belanghebbende het verzoek gedaan contact op te nemen ‘in het belang van een correcte bijhouding van de Basisregistratie Personen’, omdat uit verkregen informatie was vernomen dat belanghebbende mogelijk niet meer in de woning zou wonen. De gemeente heeft belanghebbende per 27 november 2017 ambtshalve uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen.
2.6.
Op de betalingsherinnering van 6 oktober 2017 heeft belanghebbende de notitie gemaakt:

7 nov
[D]
Onderzoek info gehad dat ik er niet zou wonen”.
2.7.
Bij brief van 13 april 2018 is aan belanghebbende een tweede betalingsherinnering voor de aanslag forensenbelasting gestuurd.
2.8.
Op 16 april 2018 heeft belanghebbende telefonisch contact gehad met [E] van de gemeente.
2.9.
Bij brief met dagtekening 16 april 2018, ontvangen door de heffingsambtenaar op 20 april 2018, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag forensenbelasting.
2.10.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 april 2018 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Indien dat niet het geval is, is in geschil of de aanslag forensenbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de aanslag.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 8:77, lid 3 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id59df59d387c9173eecb04297216b1238), van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt de uitspraak ondertekend door de voorzitter en de griffier en wordt, indien daarvan sprake is, de verhindering van de voorzitter of de griffier in de uitspraak vermeld.
4.2.
In dit geval is de zaak ter zitting van de Rechtbank behandeld door mr. F. Smit, welke rechter het proces-verbaal van de zitting heeft ondertekend. De uitspraak is gedaan door mr. K. Gilhuis en deze heeft de uitspraak ook ondertekend.
Het voorgaande is in strijd met de Awb die eist dat de uitspraak van een enkelvoudige kamer wordt gedaan en ondertekend door de rechter die de behandeling ter zitting heeft geleid. De uitspraak voldoet dus niet aan het bepaalde in artikel 8:77, lid 3, van de Awb en daarmee kleeft een zodanig gebrek aan de uitspraak dat deze reeds daarom vernietigd dient te worden [1] . Het hoger beroep is dan ook gegrond.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof zou het op grond van het schenden van voormeld fundamenteel voorschrift geboden zijn om de zaak na de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank terug te wijzen naar de Rechtbank voor een hernieuwde behandeling in volle omvang [2] . Desgevraagd hebben partijen tijdens de zitting het Hof verzocht de zaak niet terug te wijzen naar de Rechtbank en zelf in de zaak te voorzien, aan welk verzoek het Hof gevolg zal geven. Het Hof overweegt daarom het volgende.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil en het Hof sluit zich daarbij aan, dat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn door de heffingsambtenaar is ontvangen.
4.5.
Bij een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift kan de niet-ontvankelijkheid op grond van de te late indiening achterwege blijven indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is [3] . In dat geval moet het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk worden ingediend [4] . Belanghebbende stelt dat zij niet meteen een bezwaarschrift heeft ingediend, omdat zij van gemeenteambtenaar [C] de toezegging had dat de aanslag zou worden vernietigd.
4.6.
Het Hof laat in het midden of de uitlating van [C] als een toezegging moet worden aangemerkt waaraan belanghebbende het rechtens te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat de aanslag zou worden vernietigd. Na de betalingsherinnering van 6 oktober 2017 moet het belanghebbende duidelijk zijn geweest dat de aanslag niet was vernietigd. Daar komt bij dat belanghebbende uit de brief van 7 november 2017 en het contact met [D] kon afleiden dat de gemeente informatie had dat belanghebbende niet in de woning zou wonen, hetgeen zou verklaren dat en waarom de aanslag niet was vernietigd.
4.7.
Omdat het belanghebbende in ieder geval op of rond 7 november 2017 duidelijk moet zijn geweest dat en waarom de aanslag niet was vernietigd had zij kort daarna alsnog bezwaar kunnen – en indien zij dat wenste moeten – indienen. Belanghebbende heeft dat echter niet gedaan en heeft pas na de tweede betalingsherinnering van 16 april 2018 bezwaar ingediend. Dat is niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dan geen sprake. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
Op grond van wat in 4.2 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd. Gelet op wat in 4.4 tot en met 4.7 is overwogen zal het Hof het beroep bij de Rechtbank ongegrond verklaren.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de griffier aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden [5] .
Ten aanzien van vergoeding voor de kosten van het hoger beroep overweegt het Hof het volgende.
Omdat belanghebbende en de gemachtigde elkaars partner zijn en een gezamenlijke huishouding voeren ziet het Hof geen reden voor vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand [6] . De gemachtigde heeft een vergoeding verzocht van € 285, zijnde verletkosten 3 uur à € 95. De heffingsambtenaar heeft – desgevraagd – zich daartegen niet verzet, zodat het Hof deze vergoeding zal toewijzen.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 285;
– gelast dat de griffier van het Hof aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 128 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Stassen-Kanters als griffier.
De beslissing is op 31 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 december 2013, nr. 12/00534, ECLI:NL:GHARL:2013:9132 en CRvB 26 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT5793
2.artikel 8:115, lid 1, aanhef, onderdeel b van de Awb.
3.artikel 6:11 van de Awb.
4.Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1513.
5.artikel 8:114, lid 1, van de Awb.
6.vgl. Hoge Raad 19 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0531 en Hoge Raad 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1313.