ECLI:NL:GHARL:2020:2774

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
18/01055 en 18/01056
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen vennootschapsbelasting en verzuimboetes met betrekking tot [X] B.V.

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. De Inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013 ambtshalve aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd, waarbij ook verzuimboetes waren opgelegd. De rechtbank had de verzuimboetes verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de aanslagen bleven in stand. Belanghebbende stelde dat zij geen aangiften kon doen omdat de boekhouding niet volledig was geretourneerd na een inbeslagname. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het doen van aangifte onmogelijk was en dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen een redelijke schatting heeft gemaakt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De verzuimboetes worden als passend en geboden beschouwd, en er is geen aanleiding voor verdere matiging. De uitspraak is gedaan door een derde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummers 18/01055 en 18/01056
uitspraakdatum: 31 maart 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2018, nummers AWB 18/830 en AWB 18/831, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.475. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 2.639.
1.2.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 ambtshalve een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.130. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 4.920.
1.3.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen, beschikkingen belastingrente en de verzuimboetes gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
1.5.
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en wegens overschrijding van de redelijke termijn de verzuimboetes met 15% verminderd en vastgesteld op € 2.243 voor 2012 en € 4.182 voor 2013.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Het onderzoek ter zitting in de zaken met rolnummers 18/01057 en 18/01058 heeft met instemming van partijen gelijktijdig plaatsgevonden. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is opgericht op 7 mei 1998 en houdt zich bezig met het houden van deelnemingen. [A] (hierna ook: de gemachtigde) is enig bestuurder van belanghebbende. Enig aandeelhouder is Stichting [B] .
2.2.
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb over de jaren 2012 en 2013. Op haar verzoek is belanghebbende tot uiterlijk 1 januari 2015 uitstel van indiening van de aangiftes verleend. Op 30 januari 2015 heeft de Inspecteur herinneringsbrieven gestuurd en op 6 maart 2015 aanmaningsbrieven. Belanghebbende heeft geen aangiften ingediend.
2.3.
De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve met dagtekening 16 mei 2015 de aanslag Vpb 2012 vastgesteld en met dagtekening 23 mei 2015 de aanslag Vpb 2013.
2.4.
Over de periode 2005 tot en met 2011 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. In dat onderzoek zijn de directeur/(uiteindelijk) grootaandeelhouder/gemachtigde, de echtgenote van de gemachtigde en andere groepsmaatschappijen betrokken.
2.5.
Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn in 2014 afspraken gemaakt, welke (onder meer) zijn neergelegd in een niet door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst van 2 september 2014 (hierna: het compromis). Het compromis is per brief van 5 november 2014, gericht aan [C] , t.a.v. de heer [A] , door de Inspecteur opgezegd omdat niet aan de afspraken zou zijn voldaan.
2.6.
In het kader van het compromis is een bedrag van € 460.000 betaald door of namens onder andere belanghebbende. Bij brief van 1 juli 2014 is door de Inspecteur op verzoek van de gemachtigde een toelichting gegeven over deze betaling. In deze toelichting staat dat de betaling voor een bedrag groot € 65.000 ziet op verschuldigde Vpb van belanghebbende over de jaren 2008 t/m 2010. In deze toelichting staat verder dat het compromis niet ziet op de jaren 2011 en later en dat afspraken moeten worden gemaakt over de beginbalans van 2011, waarbij het uitgangspunt de beginbalans van 2010 zal zijn. Ook staat in de toelichting dat afspraken moeten worden gemaakt over het voeren van de administratie, te weten dat deze vanaf 2011 conform de eisen van artikel 52 van de AWR dient te worden gevoerd en dat deze moet worden ingevoerd in een boekhoudpakket.
2.7.
Later is (in ieder geval) nog eens een bedrag van € 112.000 betaald door of namens onder andere belanghebbende. Volgens belanghebbende is in totaal een bedrag van € 811.010 betaald, hetgeen de Inspecteur voor een bedrag van € 239.010 betwist.
2.8.
Ook heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden, waarbij de boekhoudingen van onder andere belanghebbende over jaren vóór 2012 in beslag zijn genomen. Deze boekhoudingen zijn (in ieder geval deels) geretourneerd op 13 maart 2014.
2.9.
Bij de Kamer van Koophandel zijn wel jaarrekeningen gedeponeerd over de jaren 2012 en 2013. In deze jaarrekeningen wordt per 31 december 2012 een eigen vermogen van € 3.804.400 en per 31 december 2013 een eigen vermogen van € 3.920.541 gerapporteerd.

3.Geschil

In geschil is of de aanslagen naar te hoge belastbare bedragen zijn opgelegd. Tevens zijn (is de hoogte van) de verzuimboetes in geschil. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aangiftes gedaan konden worden omdat de boekhouding niet geheel was geretourneerd en dat de status van het compromis en de betalingen die in dat kader waren gedaan onduidelijk was. Voor het opleggen van verzuimboetes en toepassing van de maatregel van omkering en verzwaring van de bewijslast is volgens belanghebbende geen plaats. Verder heeft belanghebbende zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de aanslagen niet berusten op redelijke schattingen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft verzocht om de behandeling ter zitting aan te houden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij compromisbesprekingen wenst aan te gaan om tot onderlinge afspraken te komen. De Inspecteur heeft gesteld weinig vertrouwen te hebben dat compromisbesprekingen tot een oplossing zullen leiden. Partijen verkeren reeds geruime tijd in een patstelling en hebben ampel de tijd gehad met elkaar tot een oplossing te komen. Het Hof acht het niet aannemelijk dat compromisbesprekingen binnen afzienbare tijd tot een oplossing zouden leiden. Gelet op het belang van een goede procesorde, waaronder begrepen het belang dat een juridisch geschil binnen een redelijke termijn wordt afgedaan, heeft het Hof het verzoek tot aanhouding afgewezen.
4.2.
Ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden aangifte te doen binnen een door de inspecteur gestelde termijn (artikel 8, eerste lid, in verbinding met artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; AWR). Vaststaat dat belanghebbende aan deze verplichting geen gevolg heeft gegeven, ook niet na herinnering en aanmaning.
4.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat het doen van aangifte niet mogelijk is, omdat bepaalde delen van de boekhouding na de inbeslagname niet zouden zijn geretourneerd. De Inspecteur heeft dit betwist. Belanghebbende heeft niet aangegeven welke specifieke onderdelen van de administratie van belanghebbende thans nog ontbreken en waarom het ontbreken daarvan het doen van aangifte volstrekt onmogelijk zouden maken. Bovendien blijkt uit het door belanghebbende aanvaarde compromis dat de boekhouding voor 2011 in ieder geval niet voldeed aan de eisen van artikel 52 van de AWR. Het Hof acht het niet aannemelijk dat (incompleetheid als gevolg van) de inbeslagname van de boekhouding het voldoen aan de aangifteverplichting onmogelijk zou hebben gemaakt.
4.4.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat het onduidelijk is in hoeverre uitvoering is of (nog) moet worden gegeven aan het compromis. Nu het compromis doorwerkt naar latere jaren, in ieder geval voor wat betreft het eigen vermogen van belanghebbende, kan niet zonder voorbehoud stellig de juiste aangifte worden gedaan. Naar het oordeel van het Hof, is het (voorgestelde) compromis bij brief van 5 november 2014 duidelijk en stellig opgezegd door de Inspecteur. Voor zover deze opzegging voor enige onduidelijkheid heeft gezorgd, bijvoorbeeld met betrekking tot reeds verrichte betalingen zoals die van € 65.000, laat dit onverlet dat dit niet in de weg staat aan het doen van aangifte. Met onduidelijkheden of onzekerheden kan op de normale wijze (volgens goedkoopmansgebruik) worden omgegaan.
4.5.
Het bovenstaande brengt mee dat belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Deze omstandigheid leidt op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR tot omkering en verzwaring van de bewijslast (vgl. HR 9 oktober 2015, nr. 14/03968, ECLI:NL:HR:2015:2988, en HR 2 maart 2007, nr. 42311, ECLI:NL:HR:2007:AZ9676). Dit betekent dat op belanghebbende de last rust om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat de opgelegde aanslag te hoog is.
4.6.
Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Zij heeft ook in hoger beroep niets concreets aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij aannemelijk heeft gemaakt, laat staan overtuigend heeft aangetoond, dat de ambtshalve door de Inspecteur vastgestelde aanslagen Vpb 2012 en 2013 tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
4.7.
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag uit te gaan van een redelijke schatting van de winst van eiseres. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld door een/de inspecteur (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39872, ECLI:NL:HR:2006:AV0401). Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.8.
Belanghebbende heeft al enkele jaren geen aangifte gedaan. Bovendien voldeed de boekhouding in de jaren voor 2011 naar de mening van de Inspecteur niet aan de eisen van artikel 52 van de AWR. Dit brengt mee dat de schatting van de belastbare winst noodzakelijkerwijs ruw is, hetgeen voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen. De stelling van belanghebbende dat de belastbare bedragen over 2012 en 2013 negatief zijn, is - mede in het licht van de gedeponeerde jaarrekening die in één jaar een aanwas van het eigen vermogen van ruim € 100.000 laat zien - onvoldoende om de schatting onredelijk te oordelen.
Belastingrente
4.9.
Het hoger beroep worden mede geacht te zijn gericht tegen de beschikkingen inzake de belastingrente. Belanghebbende heeft tegen die beschikkingen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de aanslagen in stand worden gelaten, ziet het Hof geen grond voor een vermindering van de bij beschikkingen in rekening gebrachte belastingrente.
Verzuimboetes
4.10.
Het Hof is van oordeel dat van belanghebbende redelijkerwijs kon worden verlangd dat zij binnen de daartoe gestelde termijn aangiftes Vpb zou doen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Het Hof acht de boetes, zoals gematigd door de Rechtbank, passend en geboden. In hoger beroep is geen sprake van een verdere overschrijding van de termijn, zodat voor verdere matiging geen aanleiding bestaat.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(J.W.J. de Kort) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.