Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
1.Het geding in eerste aanleg
20 februari 2020 is bevolen dat [appellante] in verzekerde bewaring zal worden gesteld voor een periode van hooguit dertig dagen, behoudens verlenging.
2.Het geding in hoger beroep
17 maart 2020 te vernietigen en de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van deze beschikking te schorsen ex artikel 351 Rv.
25 maart 2020, alle van mr. Loonstein. Van de curator is een brief met bijlagen van 23 maart 2020 ontvangen.
3.De beoordeling
- kort gezegd - geoordeeld dat [appellante] het verkoopproces van haar woning aan de [a-straat 1] te [B] frustreert, dan wel dat zij daaraan niet de medewerking verleent die van haar mag worden verwacht. Hiermee voldoet [appellante] niet aan de op haar rustende verplichtingen op grond van artikel 105a Fw. De rechtbank heeft om die reden de inbewaringstelling van [appellante] bevolen.
17 maart 2020. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat er op korte termijn nieuwe bezichtigingen zijn gepland en de gijzeling van [appellante] niet is gerechtvaardigd in afwachting van zich eventueel meldende kopers. Ook foto’s van de woning hoeven niet meer te worden gemaakt. Het aldus gegeven belang van de boedel moet daarom worden achtergesteld tegen het grondrechtelijk verankerde recht van [appellante] op vrijheid. Het hof is daarom van oordeel dat er op dit moment en onder de huidige omstandigheden onvoldoende gronden zijn om de inbewaringstelling van [appellante] te bevelen.
20 februari 2020 deelt in dat lot nu deze op dezelfde gronden is gegeven. De curator heeft daarmee geen belang meer bij het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de eerste beschikking. Hetzelfde geldt voor [appellante] ten aanzien van haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 17 maart 2020.
4.De beslissing
20 februari 2020 en 17 maart 2020;