Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
“Uit de politieaangifte blijkt dat verzekerde de betreffende auto geparkeerd had aan de openbare weg, bij de plek waar hij in een zogenaamd werkgat aan het werk was. De auto was echter niet afgesloten. Op grond van de polisvoorwaarden is deze diefstal dan ook niet gedekt”.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De bestuurder moet er alles aan doen om joyrijden of diefstal te voorkomen”zich in het onderhavige geval vertaalt in het verwijt dat de bestelauto onbeheerd is achtergelaten en niet goed is afgesloten. Ook in hoger beroep heeft ASR niet gesteld dat aan deze zin in dit geval een bredere betekenis toekomt. Het debat concentreert zich dan op de vraag of sprake is van de situatie dat de bestelauto onbeheerd is achtergelaten en niet goed is afgesloten.
(HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793, NJ 2008, 284 (Chubb/Dagenstaed) en HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601, NJ 2018, 463 (Reaal/X)).
“in een bep. toestand of op een bepaalde plaats laten, terwijl je zelf vertrekt”. Dat betekent dat sprake moet zijn van een zekere fysieke afstand die, voor zover hier van belang, ook impliceert dat het zicht op het voertuig in beginsel niet (meer) mogelijk is of dat het niet mogelijk is om direct bij het voertuig te komen. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met de specifieke omgeving waar wordt gewerkt. Als dat is op een plaats waar veel mensen rondlopen zal, vanwege de onoverzichtelijkheid, eerder van “achterlaten” kunnen worden gesproken dan in een vrijwel uitgestorven omgeving. Of in een specifiek geval sprake is van achterlaten, is dus afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. De situatie van Mininet kenmerkte zich daardoor dat gewerkt werd in een kleine plaats in een woonwijk. Er werd gewerkt vlak achter de bus. Aanvankelijk was dat met twee personen en later met één. Een geringe afstand waarvan hier sprake was (zelfs als dat drie meter zou zijn geweest) kan, gezien de omstandigheden van het geval, niet worden gezien als “achterlaten” in de zin van polisvoorwaarden. Er was immers geen sprake van fysieke verwijdering en als degene in het werkgat zich oprichtte kon hij de bus (al dan niet gedeeltelijk) zien, en volgens Mininet zelfs aanraken. Door ASR is niet bestreden dat de waterleiding waaraan de reparatie plaatsvond zich op een diepte van circa 1.10 meter bevond. ASR baseert zich geheel op de verklaring van de getuige [C] dat het gat “vrij diep” was en dat een normaal persoon er rechtop in kon staan. Waar [C] deze wetenschap vandaan heeft, wordt niet duidelijk en het blijkt ook niet dat hij zelf in het gat heeft gestaan. Het is daarnaast onaannemelijk dat het gat veel dieper zou zijn dan nodig was om een reparatie aan de leiding te verrichten. Bovendien is door ASR niet gemotiveerd bestreden dat tijdens het werk regelmatig materiaal en gereedschap uit de bus werd gehaald, zodat ook op basis daarvan al niet kan worden geconcludeerd dat van achterlaten sprake was. Ook de bij memorie van antwoord door Mininet overgelegde verklaring van [B] , waarin deze omstandig uit de doeken doet welke handelingen hij bij de reparatie verricht en waaruit blijkt dat hij zich voortdurend oprichtte, is door ASR niet gemotiveerd bestreden. Dat Mininet in de visie van ASR haar werk ook anders had kunnen inrichten, door alles buiten de bus te plaatsen, dan wel de bus telkens af te sluiten en te openen neemt niet weg dat geen sprake is geweest van achterlaten in de zin van de polisvoorwaarden.