Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de verdeling van de gemeenschap van goederen na de echtscheiding van partijen, die in 2017 zijn gehuwd en in 2019 zijn gescheiden. De vrouw heeft op 6 september 2017 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Gelderland op 17 juli 2018 een beschikking heeft gegeven. De man is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, met drie grieven die betrekking hebben op de bruidsschat, bruidsgiften en de schulden van beide partijen. De man stelt dat de vrouw overbedeeld is met betrekking tot de bruidsschat en bruidsgiften en dat de schulden van de vrouw aan haar vader en oom niet in de verdeling zijn meegenomen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2019 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw de sieraden in haar bezit heeft. Ook heeft het hof geoordeeld dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van een lening van zijn vader aan hem. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft de grieven van de man beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste en tweede grief falen, terwijl de derde grief slaagt. Het hof heeft de bestreden beschikking deels vernietigd en het verzoek van de vrouw met betrekking tot de schulden aan haar vader en oom afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 14 januari 2020.