ECLI:NL:GHARL:2020:256

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
200.248.098/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van goederen na echtscheiding met betrekking tot bruidsschat en schulden

In deze zaak gaat het om de verdeling van de gemeenschap van goederen na de echtscheiding van partijen, die in 2017 zijn gehuwd en in 2019 zijn gescheiden. De vrouw heeft op 6 september 2017 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Gelderland op 17 juli 2018 een beschikking heeft gegeven. De man is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, met drie grieven die betrekking hebben op de bruidsschat, bruidsgiften en de schulden van beide partijen. De man stelt dat de vrouw overbedeeld is met betrekking tot de bruidsschat en bruidsgiften en dat de schulden van de vrouw aan haar vader en oom niet in de verdeling zijn meegenomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2019 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw de sieraden in haar bezit heeft. Ook heeft het hof geoordeeld dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van een lening van zijn vader aan hem. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Het hof heeft de grieven van de man beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste en tweede grief falen, terwijl de derde grief slaagt. Het hof heeft de bestreden beschikking deels vernietigd en het verzoek van de vrouw met betrekking tot de schulden aan haar vader en oom afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 14 januari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.248.098
(zaaknummers rechtbank Gelderland, 326128 & 332248)
beschikking van 14 januari 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Y. Eryilmaz te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Sahin te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 juli 2018 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 oktober 2019;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Sahin van 4 december 2019 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Eryilmaz van 9 december 2019 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2017 te [C] gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2
Ten tijde van de huwelijkssluiting bezaten partijen zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.
3.2
De vrouw heeft op 6 september 2017 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van 17 juli 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen die op 6 september 2017 is ontbonden door indiening door de vrouw van een verzoek tot echtscheiding.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de bruidsschat en bruidsgiften, de schuld van de man aan zijn vader en de schuld van de vrouw aan haar vader en oom. De man verzoekt het hof, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking partieel te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de vrouw in het bezit is van de bruidsschat en bruidsgiften en zij om die
reden het bedrag aan overbedeling van de waarde van de bruidsschat en bruidsgiften dient te betalen aan de man;
- over te gaan tot vaststelling dat de lening tussen de man en zijn vader behoort tot de huwelijksschulden en dat hierdoor de lening ad € 9.405,86 door partijen bij helfte moet worden verdeeld;
- over te gaan tot vaststelling dat de leningen tussen de vrouw en (bedoeld zal zijn:) haar vader en (bedoeld zal zijn:) haar oom niet zijn aangegaan, althans niet ten laste van de huwelijksgemeenschap zijn aangegaan.
Kosten rechtens.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

IPR
5.1
Partijen hebben in Nederland woonplaats, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
5.2
Omdat door geen van partijen een grief is geformuleerd tegen hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het toepasselijk recht op de verdeling, is de appelrechter gebonden aan dit oordeel van de rechter in eerste instantie (HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525). Dat betekent dat het hof, net als de rechtbank op de in geschil zijnde verzoeken Nederlands recht zal toepassen.
peildata
5.3
Tegen de door de rechtbank gehanteerde peildatum 6 september 2017 voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap is geen grief geformuleerd. Voormelde datum is de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. Het hof zal daarom bij de verdere beoordeling die datum hanteren.
5.4
Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel wordt weliswaar afgeweken, indien partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit. Daarvan is niet gebleken.
bruidsschat en bruidsgiften
5.5
De man heeft een grief geformuleerd tegen de beslissing ter zake van de bruidsschat en bruidsgiften. Hij voert in zijn eerste grief aan dat het aannemelijk is dat de vrouw de bruidsschat en bruidsgiften in haar bezit heeft. De vrouw is dan ook overbedeeld en de man wenst dat de vrouw een bedrag vanwege overbedeling aan hem betaalt. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Dat tot de huwelijksgemeenschap sieraden behoren en welke dat zijn is niet in geschil. Het gaat om drie gouden armbanden, aangekocht door de man voor de verloving, ter waarde van € 1.680,-, tien gouden armbanden ter waarde van € 7.500,-, een gouden set (armband, ketting, oorbellen) ter waarde van € 950,-, vijf gouden armbanden, gekregen van de ouders van de vrouw, een gouden set (armband, ketting, oorbellen), gekregen van de grootmoeder van de man, een gouden armband ter waarde van € 1.000,-, kregen van de grootmoeder van de man en gouden muntstukken, zijnde bruidsgiften van gasten en familie. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw haar stelling dat de man de schuld aan zijn oom heeft afbetaald met de sieraden, tegenover de betwisting van de man, niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is er dan ook van uitgegaan dat de sieraden zich op de peildatum voor de omvang en ten tijde van de verdeling nog in de huwelijksgoederengemeenschap bevinden. Tegen die vaststelling is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan uit gaat. Het geschil betreft waar deze sieraden zich bevinden (en of de vrouw overbedeeld is).
5.7
Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling, dat de vrouw de sieraden in haar bezit heeft, onvoldoende heeft onderbouwd. Ieder van partijen stelt dat de ander de sieraden als laatste in bezit heeft gehad, hetgeen door die ander wordt ontkend. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet kan vaststellen waar de sieraden zijn. Het hof kan dat ook niet. De omstandigheid dat de vrouw als laatste een bezoek aan de kluis gebracht heeft betekent niet dat daarmee is vastgesteld dat zij de sieraden in haar bezit heeft. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij tijdens dat laatste bezoek de sieraden heeft meegenomen. Omdat de man verzoekt om vergoeding wegens overbedeling ligt het op zijn weg om tegenover die betwisting door de vrouw zijn standpunt nader te onderbouwen Dat heeft hij naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft gedaan. De grief faalt.
schulden
5.8
Op de op 6 september 2017 ontbonden gemeenschap van goederen zijn de bepalingen van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zoals die voor 1 januari 2018 luidden van toepassing (zie ook HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:636). Ingevolge artikel 1:94 lid 5 (oud) BW omvat de gemeenschap, wat haar lasten betreft, alle schulden van ieder der echtgenoten. De hoofdregel is dat alle schulden, zowel vóór als tijdens huwelijk aangegaan, gemeenschappelijk zijn, ongeacht wie van beide echtgenoten de schuld is aangegaan. In lid 3 van artikel 1:94 (oud) BW wordt bepaald dat goederen en schulden niet in de gemeenschap van goederen vallen voor zover verknochtheid zich hiertegen verzet. Artikel 1:100 lid 2 (oud) BW bepaalt (kort gezegd) dat ieder voor de helft draagplichtig is voor de schulden van de gemeenschap. Uit artikel 6:10 BW volgt dat bij hoofdelijke schuldenaren ieder van de schuldenaren onderling het gedeelte van de schuld draagt dat hem/haar aangaat en dat ieder na betaling van méér dan dat gedeelte regres heeft op de overige schuldenaren.
5.9
De man voert in zijn tweede grief aan dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank dat hij het bestaan van de schuld aan zijn vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dat heeft er in geresulteerd dat de rechtbank, volgens de man ten onrechte, deze schuld niet in de verdeling heeft betrokken. De man meent dat hij de schuld wel degelijk voldoende aannemelijk heeft gemaakt en verzoekt het hof om zijn verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Uit het samenstel van de door de man gestelde feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een lening van de vader van de man aan de man. Uit de stukken blijkt dat de vader van de man geld heeft geleend bij de Sociale Bank Centraal Gelderland. Ook blijkt uit de stukken dat de vader van de man op en rond de datum van het huwelijk van partijen grote bedragen heeft opgenomen. Maar tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw is niet komen vast te staan dat de kosten van het huwelijk contant zijn betaald met de door de vader van de man opgenomen bedragen. Niet alleen is niet komen vast te staan dat het door de vader geleende geld aan het huwelijk van partijen is besteed maar ook niet dat de vader van de man het geld aan de man uitgeleend heeft. Door de man is geen gespecificeerd bewijs aangeboden. De grief faalt.
5.11
De man voert in zijn laatste grief aan dat hij zich niet met het oordeel van de rechtbank kan verenigen dat de schulden van de vrouw aan haar vader en aan haar oom voldoende aannemelijk zijn geworden en dat de rechtbank heeft beslist dat partijen bij helfte draagplichtig zijn voor deze schulden. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.12
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting is gebleken dat het niet gaat om geldbedragen die ter lening zijn verstrekt, maar om voor de vrouw betaalde kosten voor de verbouwing en inrichting van de huurwoning door haar vader en voor het hennafeest en het verlovingsfeest door haar oom betaald. Deze uitgaven zijn op geen enkele wijze gespecificeerd of aangetoond. Eerst tijdens de mondelinge behandeling is aangegeven dat een deel van de vordering ziet op door de moeder en/of de vader van de vrouw betaalde huurpenningen. Dit is door de man betwist en volgt ook niet uit de tekst van de geldleningsovereenkomst van 29 maart 2017. De vrouw heeft haar stelling, tegenover de betwisting van de man dat deze bedragen aan de vrouw voor dat doel ter beschikking zijn gesteld, niet onderbouwd en zij biedt ook geen bewijs aan. De grief van de man slaagt. Rechtsoverweging 3.30 van de bestreden beschikking kan niet in stand blijven. Het verzoek van de vrouw ter zake van de door haar gestelde schulden aan haar vader en haar oom en de draagplicht van partijen zal alsnog worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de eerste en tweede grief en slaagt de derde grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels vernietigen, en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 17 juli 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vrouw met betrekking tot de schuld aan haar vader en de schuld aan haar oom en de draagplicht bij helfte (alsnog) af;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, M.L. van der Bel en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 14 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.