In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vennootschapsbelasting (Vpb) van belanghebbende, [X] B.V., voor de jaren 2010 en 2011. De zaak betreft een aanslag in de Vpb voor het jaar 2010, waarbij de Inspecteur een belastbaar bedrag van € 717.697 had vastgesteld. Na bezwaar van belanghebbende werd dit bedrag verlaagd naar € 680.972. Belanghebbende had echter geen huurbaten van € 327.996 van [H] B.V. in haar winst opgenomen, noch een voorziening wegens oninbaarheid gevormd. Het Hof oordeelde dat er sprake was van een informele kapitaalstorting en dat de Inspecteur terecht de correctie had aangebracht voor de niet voldane huurbaten.
Voor het jaar 2011 was in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. Het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden en dat de omstandigheden die belanghebbende aanvoerde niet verschoonbaar waren. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde eveneens, omdat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen rol spelen bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank inzake het jaar 2010, bevestigde de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur voor dat jaar, en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank voor het jaar 2011.