ECLI:NL:HR:2002:AE3171
Hoge Raad
- Cassatie
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Fiscale gevolgen van geldverstrekking tussen moedervennootschap en dochtervennootschap
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X N.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 maart 2001, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994. De belanghebbende, X N.V., kreeg een aanslag opgelegd van f 6.101.161, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.
De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en een middel voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in. De Hoge Raad behandelt de vraag of een geldverstrekking door een moedervennootschap aan haar dochtervennootschap fiscaal gezien als een lening of als een kapitaalverstrekking moet worden aangemerkt. De Hoge Raad stelt dat in beginsel de civielrechtelijke vorm beslissend is, maar dat er uitzonderingen zijn.
De Hoge Raad concludeert dat de omstandigheden van de zaak niet voldoen aan de uitzonderingen die in de rechtspraak zijn vastgesteld. De argumenten van de belanghebbende, waaronder het feit dat sommige facturen aan B GmbH 15 tot 20 maanden openstonden, rechtvaardigen niet de conclusie dat er sprake is van een uitzondering. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 24 mei 2002 door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.