ECLI:NL:GHARL:2020:2405

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
Wahv 200.235.293/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van buitengewoon opsporingsambtenaar bij beëdiging en sanctieoplegging onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak gaat het om de vraag of de beëdiging van een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) door een bevoegde ambtenaar heeft plaatsgevonden en of de opgelegde sanctie voor het niet hebben van een verzekering voor een bromfiets terecht is. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaarde en de inleidende beschikking ongegrond verklaarde. De kantonrechter kende een proceskostenvergoeding toe van € 250,50. Het hof herhaalt dat het bestaan van de bevoegdheid van de boa het uitgangspunt is. Het proces-verbaal van beëdiging dat in het dossier zit, betreft een opvolgende akte en niet de oorspronkelijke akte van beëdiging. Hierdoor is het niet nodig om te onderzoeken of de ambtenaar die in het proces-verbaal wordt genoemd bevoegd was om boa’s te beëdigen.

De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter een reden is om de beslissing te vernietigen. Het hof stelt vast dat het proces-verbaal ontbreekt, maar dat de beslissing van de kantonrechter een zakelijke weergave bevat van hetgeen ter zitting is voorgevallen. Het hof concludeert dat de betrokkene niet in zijn belangen is geschaad door het ontbreken van het proces-verbaal.

De sanctie van € 330,- is opgelegd voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor een bromfiets. De gemachtigde stelt dat de sanctie niet in stand kan blijven vanwege het ontbreken van een boa-certificaat. Het hof oordeelt dat het bestaan van de bevoegdheid van de ambtenaar het uitgangspunt is en dat er geen gerede twijfel is over de bevoegdheid van de ambtenaar. De stelling dat de ambtenaar zonder bevoegdheid heeft gehandeld, wordt verworpen.

Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om vergoeding van kosten af. De beslissing is genomen op een openbare zitting en is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.235.293/01
CJIB-nummer
: 200618961
Uitspraak d.d.
: 19 maart 2020
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 16 januari 2018, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is [B] , kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is door de kantonrechter toegewezen tot een bedrag van € 250,50.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert onder meer aan dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd, omdat zich bij de stukken geen proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter bevindt.
2. Het hof heeft bij arrest van 31 maart 2016 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:2589) geoordeeld dat uit het derde lid van artikel 13 van de Wahv, in verband met het tweede lid van dat artikel en artikel 12 van die wet, moet worden afgeleid dat van elke zitting die krachtens de Wahv wordt gehouden een proces-verbaal behoort te worden opgemaakt.
3. Het hof stelt vast dat in deze zaak een proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 16 januari 2018 ontbreekt. Het hof ziet echter aanleiding om hieraan in dit geval geen gevolgen te verbinden. In de beslissing van de kantonrechter is namelijk een zakelijke weergave opgenomen van hetgeen ter zitting is voorgevallen, waaronder het standpunt dat namens de officier van justitie is ingenomen. Dit in aanmerking nemende is niet gebleken dat de betrokkene door het ontbreken van het proces-verbaal in zijn belangen is geschaad.
4. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie van € 330,- opgelegd voor: “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”. Volgens een registercontrole van de RDW zou deze gedraging op 5 juli 2016 zijn verricht met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
5. De gemachtigde van de betrokkene voert onder meer aan dat vanwege het ontbreken van een boa-certificaat of getuigschrift de inleidende beschikking niet in stand kan blijven. Daarnaast is volgens de gemachtigde niet gebleken dat de persoon die de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) heeft beëdigd, [D] , gemandateerd was om dat te doen. Hij verwijst naar een meegestuurd proces-verbaal van beëdiging en naar het arrest van het hof van 6 maart 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:1843).
6. Zoals het hof heeft overwogen in het arrest van 23 december 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2019:10797, is het bestaan van de bevoegdheid van de betreffende ambtenaar ten tijde van het opleggen van de sanctie het uitgangspunt. Dit is slechts anders indien hetgeen wordt aangevoerd gerede twijfel doet ontstaan omtrent de bevoegdheid van de ambtenaar. Dat de gemachtigde het boa-certificaat of getuigschrift van de ambtenaar niet heeft kunnen achterhalen, doet een dergelijke twijfel niet ontstaan. In zoverre faalt het verweer.
7. De stelling van de gemachtigde dat [D] de ambtenaar zou hebben beëdigd, zonder dat van zijn of haar bevoegdheid daartoe is gebleken, mist feitelijke grondslag. Het door de gemachtigde ingebrachte proces-verbaal is voorzien van ‘BOA/Aktenummer: [00000] /
1’ (onderstreping hof) en heeft dus, anders dan de gemachtigde meent, geen betrekking op de beëdiging van de ambtenaar, maar op de uitreiking van de eerst daarop volgende akte van beëdiging. Ter informatie verwijst het hof naar het hiervoor aangehaalde arrest van 23 december 2019. Niet gebleken is dat de ambtenaar door [D] is beëdigd. Alleen al daarom hoeft niet te worden nagegaan of [D] via een geldig mandaat bevoegd was om boa’s te beëdigen. De situatie als bedoeld in het door de gemachtigde aangehaalde arrest van 6 maart 2017 doet zich hier dus niet voor. Ook dit verweer wordt verworpen.
8. De gemachtigde heeft tot slot aangevoerd dat er aanleiding is het sanctiebedrag te matigen. Het voertuig is een kaal frame dat onder een afdak stond te roesten. Verschillende kamerleden hebben bij de minister hun zorgen geuit over het opleggen van boetes voor voertuigen die buiten gebruik zijn. Volgens de gemachtigde hanteert het openbaar ministerie bovendien het bestendige beleid om in zaken als deze de sanctie te matigen.
9. Het is vaste rechtspraak van het hof dat het in strijd met artikel 30, tweede lid, WAM niet voldoen aan de verzekeringsplicht op zichzelf reeds het opleggen van een administratieve sanctie rechtvaardigt, ook in het geval het betreffende voertuig niet aan het verkeer heeft deelgenomen dan wel heeft kunnen deelnemen. De wetgever heeft het al dan niet in gebruik zijn van een voertuig geen relevante factor gemaakt bij de sanctieoplegging. Ook is de hoogte van het sanctiebedrag daarvan niet afhankelijk gemaakt. Het kennelijk afwijkende standpunt van individuele parlementariërs doet daar niet aan af.
10. Met betrekking tot het betoog van de gemachtigde dat het openbaar ministerie beleid hanteert ten aanzien van gevallen als deze, overweegt het hof het volgende. Het openbaar ministerie heeft een eigenstandige bevoegdheid om het bedrag van de sanctie lager vast te stellen. In de onderhavige zaak is van die bevoegdheid geen gebruik gemaakt. Evenmin is gebleken van een vast beleid waaraan het openbaar ministerie ook ten aanzien van de betrokkene niet voorbij had mogen gaan (vgl. het arrest van het hof van 4 februari 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:985).
11. De namens de betrokkene aangevoerde bezwaren missen doel. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.
Mr. Van Schuijlenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.