ECLI:NL:GHARL:2019:985

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.215.495
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie voor niet-verzekeren van bromfiets

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 25 april 2017 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 330,- opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor zijn bromfiets. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de bromfiets in de periode dat deze niet verzekerd was, nooit op de openbare weg is geweest en deed een beroep op het beleid van het openbaar ministerie om in dergelijke gevallen de sanctie te matigen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter een kennelijke misslag had gemaakt door het beroep als ongegrond te verklaren, omdat het beroep tijdig was ingesteld. Het hof verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigde deze beslissing. Het hof oordeelde dat de betrokkene niet aan het verkeer had deelgenomen met de bromfiets en dat de sanctie niet gematigd kon worden, omdat de geldigheid van de tenaamstelling van het voertuig langer dan een week niet geschorst was geweest. De proceskosten werden vergoed aan de betrokkene, tot een bedrag van € 1.024,-.

Uitspraak

WAHV 200.215.495
4 februari 2019
CJIB 197791458
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 25 april 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 april 2018. De behandeling van de zaak is op die zitting aangehouden voor onbepaalde tijd, waarbij de advocaat-generaal in de gelegenheid is gesteld om informatie te verschaffen. Op 22 juni 2018 is aanvullende informatie ontvangen. De gemachtigde van de betrokkene heeft hierop gereageerd.
De zaak is vervolgens behandeld ter zitting van 21 januari 2019. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. Als vertegenwoordiger van de advocaat-generaal is verschenen mr. [D] .

Beoordeling

Beslissing van de kantonrechter
1. Het hof beschouwt het dictum van de kantonrechter tot ongegrondverklaring als een kennelijke misslag. De kantonrechter heeft in zijn beslissing immers overwogen dat het beroep niet tijdig is ingesteld en dat daarom niet toegekomen kan worden aan een inhoudelijke behandeling. Het hof zal de bestreden beslissing daarom verbeterd lezen in die zin dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. In hoger beroep voert de gemachtigde aan dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie tijdig is ingesteld, nu het beroepschrift op 31 oktober 2016 ter post is bezorgd. Hij heeft hiertoe een verzendbewijs overgelegd. De kantonrechter heeft ten onrechte 29 oktober 2016 als einde van de beroepstermijn aangemerkt, omdat deze dag op een zaterdag viel, aldus de gemachtigde.
3. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene is toegezonden. Bij verzending per post is het beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4. Blijkens de gedingstukken is de beslissing van de officier van justitie op 17 september 2016 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde dus - met toepassing van de Algemene termijnenwet - op 31 oktober 2016. Het beroepschrift, gedateerd 31 oktober 2016, is blijkens het daarop geplaatste stempel op 1 november 2016 bij de CVOM ontvangen. Uit het verzendbewijs blijkt dat het poststuk op 31 oktober 2016 ter post is bezorgd.
5. Gelet op het voorgaande heeft de gemachtigde aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Nu het beroepschrift binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het beroep tijdig ingesteld. Gelet hierop dient de beslissing van de kantonrechter te worden vernietigd. Het hof zal, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
Beslissing van de officier van justitie
6. De gemachtigde heeft tegen de beslissing van de officier van justitie aangevoerd dat het recht om te worden gehoord is geschonden. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek daartoe in administratief beroep op juiste wijze is gedaan en dat zich geen andere uitzonderingsgronden voordoen. Het hof zal op basis van deze grond - in het licht van bestendige en derhalve niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
Inleidende beschikking
7. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 330,- opgelegd ter zake van “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 25 maart 2016 met het voertuig met het kenteken [YY000Y] .
8. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat namens de betrokkene de gedraging wordt erkend, staat vast dat deze is verricht.
9. De gemachtigde heeft aangevoerd dat het bedrag van de sanctie moet worden gematigd. Daartoe is aangevoerd dat de bromfiets in de periode dat deze niet verzekerd was nimmer op de openbare weg is geweest en dat de overtreding spoedig is beëindigd. Onder die omstandigheden wordt het bedrag van de sanctie doorgaans door de officier van justitie gematigd tot de helft. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de gemachtigde naar een tiental zaken waarin de officier van justitie na het instellen van administratief beroep is overgegaan tot matiging van het sanctiebedrag. In die zaken heeft de gemachtigde in administratief beroep - niet onderbouwd - aangegeven dat het voertuig zich niet op de openbare weg heeft bevonden. Er is sprake van een vaststaand beleid en het verbaast de gemachtigde dan ook dat van dit beleid in de onderhavige zaak zonder goede reden is afgeweken. Dit riekt naar willekeur en is onaanvaardbaar.
10. De advocaat-generaal heeft het hof hieromtrent nader geïnformeerd. Door de advocaat-generaal is een brief overgelegd van de CVOM, afdeling Beleid en Strategie, van 14 juni 2018.
11. In die brief is vermeld dat ten tijde van de gedraging het beleid gold dat sancties als deze werden gematigd tot de helft in de situatie dat de geldigheid van de tenaamstelling van het voertuig in de periode voor de sanctie was geschorst, maar de kentekenhouder binnen één week na het einde van de schorsing alsnog voldoet aan de verplichtingen die op hem rusten. Onbetwist is dat deze situatie zich hier niet voordoet, de geldigheid van de tenaamstelling van het voertuig is langer dan een week niet geschorst geweest.
12. In genoemde brief is verder aangegeven dat anderszins van een beleid of van een algemene gedragslijn, als door de gemachtigde bedoeld, geen sprake is. De beoordelaar van de zaak c.q. de zittingsvertegenwoordiger heeft in iedere zaak een eigen beoordelingsruimte om bijzondere (persoonlijke) omstandigheden ten tijde van de gedraging mee te laten wegen in de beslissing of tot matiging wordt overgegaan. Als (niet uitputtende) voorbeelden van dergelijke omstandigheden worden genoemd de historie van het voertuig, de persoonlijke situatie van de betrokkene en het herstel van de verplichtingen. Ter zitting heeft de gemachtigde van de advocaat-generaal aangegeven dat het wel kan voorkomen dat ook niet onderbouwde standpunten worden gehonoreerd, dit in verband met de beperkte tijd die een beoordelaar krijgt om het administratief beroep te beoordelen.
13. Gegeven deze informatie kan niet worden vastgesteld dat de officier van justitie een beleid als bedoeld door de gemachtigde gevoerd heeft.
14. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een vaste gedragslijn overweegt het hof dat in een aantal zaken (zoals in het arrest van 1 september 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHARL:2017:7647) vanuit het openbaar ministerie wel het standpunt is ingenomen dat het sanctiebedrag moet worden gematigd indien met het voertuig niet aan het verkeer is deelgenomen en de betrokkene met bekwame spoed heeft zorggedragen voor het beëindigen van de ongeoorloofde situatie. Ook de door de gemachtigde aangedragen voorbeelden wijzen hierop. Voor het oordeel dat -in weerwil van hetgeen in de brief van 14 juni 2018 is aangegeven- sprake is van een vaste gedragslijn bij het openbaar ministerie heeft het hof echter geen aanknopingspunten. Veeleer moet het ervoor worden gehouden dat het gaat om standpunten die door individuele beoordelaars zijn ingenomen in het kader van de hen toekomende beoordelingsruimte. Dat dit een algemene praktijk bij het openbaar ministerie betreft is niet aannemelijk geworden. Van willekeur is daarom geen sprake. Daar komt nog bij dat in administratief beroep door de gemachtigde niet is gewezen op de omstandigheid dat het voertuig niet aan het verkeer heeft deelgenomen.
15. Het verweer treft geen doel. Het beroep tegen de inleidende beschikking wordt ongegrond verklaard.
16. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van een hoger beroepschrift, het verschijnen ter zitting, het indienen van een nadere toelichting, het verschijnen ter nadere zitting na schorsing en het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter dienen in totaal 4 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.024,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 1.024,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.