Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
en
2. de stichting
Stichting [verzoekster2],
1.Het verloop van de procedure
2.De motivering van de beslissing
2.4 De VvE c.s. heeft in haar appeldagvaarding, waarin tevens de grieven zijn genomen, in haar petitum het volgende gevorderd:
“ VvE en [verzoekster2] verzoeken Uw Gerechtshof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. het vonnis d.d. 18 juni 2019 door de Rechtbank Midden-Nederland, Locatie Utrecht gewezen (zaaknummer NL 18.19714) (grotendeels) te vernietigen;
b. en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Mabo jegens de VvE en jegens [verzoekster2] in eerste aanleg alsnog af te wijzen; (…)”
€ 3.502,16 aan [verzoekster2] , alsmede de gevraagde verklaring voor recht toe te wijzen en Mabo te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 32.618,64. Het hoger beroep is dus beperkt tot een deel van de totale vordering van Mabo en de tegenvordering van de VvE c.s. waarover de rechtbank had te beslissen. De bewoordingen in de appeldagvaarding ‘opnieuw rechtdoende de vorderingen van Mabo jegens de VvE en jegens [verzoekster2] in eerste aanleg alsnog af te wijzen’ kunnen de indruk wekken dat het hoger beroep ook ziet op de vordering van € 250.000,-. Echter, uit het dictum van het bestreden vonnis, waaruit volgt dat de vordering van € 250.000,- is afgewezen, in samenhang met het petitum, dat vraagt het vonnis (grotendeels) te vernietigen, volgt dat het door de VvE c.s. ingestelde hoger beroep niet is gericht tegen de afwijzing van de vordering van € 250.000,-. In deze zaak is voor de griffier, door lezing van het petitum van de appeldagvaarding en het dictum van het bestreden vonnis van de rechtbank, eenvoudig vast te stellen dat het beloop van de vordering van de VvE c.s. in hoger beroep meer bedraagt dan € 12.500,- maar niet meer dan € 100.000,-. Ten overvloede overweegt het hof dat het petitum in de appeldagvaarding niet uitblinkt in duidelijkheid, aangezien daarin staat vermeld dat de vorderingen van Mabo opnieuw dienen te worden afgewezen, maar dit laat onverlet dat de griffier na lezing van het petitum het dictum nader had dienen te onderzoeken, waarna betrekkelijk eenvoudig was vast te stellen dat de afwijzing van de vordering van € 250.000,- in het door de VvE c.s. ingestelde hoger beroep niet aan het hof voor ligt.