ECLI:NL:GHARL:2020:2164

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
200.273.020
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex art. 351 Rv. Schorsing tenuitvoerlegging vonnis gevorderd in verband met aangezegde executieveiling van woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door Dent-Groep Holding B.V. en [appellant2] tegen Tandheelkundig Centrum Midden-Nederland B.V. (TCMN). Het incident betrof een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin Dent-Groep en [appellant2] waren veroordeeld tot betaling van een geldsom aan TCMN. De aanleiding voor het verzoek tot schorsing was de aangezegde executieveiling van de woning van [appellant2]. Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van beide partijen afgewogen. Het hof oordeelde dat Dent-Groep c.s. onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een reëel restitutierisico, ondanks de zorgen over de mogelijkheid dat TCMN haar middelen zou kunnen verplaatsen. Het hof concludeerde dat het belang van TCMN bij de voortzetting van de tenuitvoerlegging zwaarder woog dan het belang van Dent-Groep c.s. bij schorsing. Daarom werd het verzoek tot schorsing afgewezen en werd Dent-Groep c.s. veroordeeld in de kosten van het incident. Het hof bepaalde tevens dat de hoofdzaak in de stand waarin deze zich bevond, verder zou worden behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.273.020
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, NL18.22927)
arrest van 10 maart 2020
in het incident in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dent-Groep Holding B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2.
[appellant2],
wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: verwerende partijen,
eisers in het incident,
hierna ieder afzonderlijk te noemen Dent-Groep respectievelijk [appellant2] en gezamenlijk Dent-Groep c.s.,
advocaat: mr. R.S. Schouten,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Tandheelkundig Centrum Midden-Nederland B.V.,
gevestigd te De Bilt,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eisende partij,
verweerster in het incident,
hierna: TCMN,
advocaat: mr. R.G.F. Lammers.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
25 juli 2019 en 18 oktober 2019 die de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 17 januari 2020 (met grieven, eis in het incident en producties),
- de memorie van antwoord in het incident (met productie).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Tussen partijen is bij de rechtbank een gerechtelijke procedure aanhangig geweest over een koopovereenkomst die partijen hebben gesloten met betrekking tot een tandartspraktijk. Bij eindvonnis van 18 oktober 2019 zijn Dent-Groep en [appellant2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan TCMN van € 132.500,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente, beslagkosten, proceskosten en nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorafgaand aan de procedure bij de rechtbank heeft TCMN conservatoir beslag lagen leggen op de woning (appartement) van [appellant2] . Na het eindvonnis van de rechtbank is namens TCMN de executieveiling aangezegd met betrekking tot de woning op 17 maart 2020.
3.2
Dent-Groep c.s. is van het tussen- en eindvonnis in hoger beroep gekomen. Zij heeft daarbij een incident opgeworpen op de voet van artikel 351 Rv. Dent-Groep c.s. vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van de vonnissen, met name door middel van de aangezegde executieveiling, voor de duur van het hoger beroep.
3.3
Uitgangspunt in deze zaak is dat een uitgesproken veroordeling, tijdens een aanhangig hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van (in dit geval) Dent-Groep c.s. bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van TCMN bij uitvoerbaarheid bij voorraad van de verkregen uitspraak. De rechtbank heeft geen gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat het hof de hiervoor genoemde belangenafweging alsnog zal maken. Anders dan TCMN aanvoert, hoeft Dent-Groep c.s. daarbij niet te stellen dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van de vorige rechter [1] .
3.4
Omdat de beslissing een veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van TCMN bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven [2] . Bij de belangenafweging moet verder worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag. Gelet op dit laatste laat het hof de stellingen van Dent-Groep c.s. met betrekking tot het ontbreken van betalingsverzuim en de aannemelijkheid van het slagen van haar hoger beroep buiten beschouwing bij haar beoordeling. Van een kennelijke misslag is geen sprake.
3.5
Het hof vindt dat het belang van TCMN bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het eindvonnis zwaarder dient te wegen dan het belang van Dent-Groep c.s. van schorsing daarvan. Het belang van Dent-Groep c.s. bij schorsing is er met name in gelegen om executie van de woning van [appellant2] te voorkomen. Dent-Groep c.s. heeft het voorkomen van de executieveiling echter zelf in de hand, namelijk door de verschuldigde bedragen aan TCMN te betalen. Dent-Groep c.s. heeft in de appeldagvaarding met grieven en incident medegedeeld daartoe in staat te zijn en aan TCMN te hebben aangeboden om de verschuldigde bedragen te ‘parkeren’ op de derdengeldenrekening van de advocaat van TCMN. De reden waarom Dent-Groep c.s. niet direct aan TCMN wenst te voldoen, is dat volgens haar een restitutierisico bestaat omdat de aandeelhouder en bestuurder van TCMN naar het buitenland wenst te vertrekken en in dat kader TCMN wellicht zal ‘leegmaken’ en onvindbaar zal worden. TCMN heeft een en ander gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van het hof heeft Dent-Groep c.s. onvoldoende onderbouwd dat in deze situatie sprake is van een reëel restitutierisico. Met betrekking tot het aanbod om de verschuldigde bedragen te parkeren bij de advocaat van TCMN, geldt dat TCMN niet gehouden is daarmee genoegen te nemen. Haar belang bestaat er niet alleen uit zekerheid te hebben voor de betaling, maar ook om daadwerkelijk over het toegewezen bedrag te kunnen beschikken. Gelet op het voorgaande zal het hof de vorderingen van Dent-Groep c.s. daarom afwijzen.
3.6
Het hof zal het gevorderde in incident afwijzen en zal Dent-Groep c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident veroordelen.
3.7
Het hof zal bepalen dat in de hoofdzaak zal worden voort geprocedeerd in de stand waarin deze zich bevindt.

3.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Dent-Groep c.s. in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van TCMN vastgesteld op € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat in de hoofdzaak wordt voort geprocedeerd in de stand waarin deze zich bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, A.E.B. ter Heide en D.M.I. De Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, r.o. 5.5.3.
2.HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1115; HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.