ECLI:NL:GHARL:2020:2050

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
19/00724 tm 19/00726
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen BPM en belastingrente voor auto’s zonder gebruikssporen

Op 10 maart 2020 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan [X] B.V. zijn opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft drie auto’s die in België zijn aangeschaft en vervolgens in Nederland zijn geregistreerd. De Inspecteur stelde dat deze auto’s als nieuw moesten worden aangemerkt, terwijl de belanghebbende betoogde dat de auto’s als gebruikt moesten worden beschouwd, gezien de kilometerstanden van respectievelijk 814, 782 en 797 kilometer op het moment van registratie. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van de Inspecteur.

Het Hof oordeelde dat er geen exacte grens kan worden vastgesteld op basis van kilometerstand om te bepalen of een auto nieuw of gebruikt is. Het Hof concludeerde dat de auto’s, ondanks het ontbreken van gebruikssporen, niet als nieuw konden worden aangemerkt, omdat ze een bepaalde kilometerstand hadden bereikt. De naheffingsaanslagen en de belastingrente werden derhalve ten onrechte opgelegd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 525.

De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van de staat van een auto bij registratie in Nederland moet plaatsvinden op basis van alle omstandigheden en niet enkel op basis van de kilometerstand. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 19/00724 tot en met 19/00726
uitspraakdatum:
10 maart 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Kantoor Emmen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 april 2019, nummers LEE 18/1789 tot en met 18/1791, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 15 maart 2018 drie naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslagen en bijbehorende beschikkingen belastingrente vernietigd, de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.278.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 2 juni 2017 in [A] (België) een auto gekocht van het merk Volkswagen, type Golf Sportsvan, met een kilometerstand van 5. De datum van eerste toelating (registratie in België) is 19 april 2017. De auto is vervolgens naar Nederland gereden en is op 13 juni 2017 met een kilometerstand van 814 ter registratie bij de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) in Heerenveen aangeboden. De Inspecteur heeft met dagtekening 15 maart 2018 een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd van € 1.838 en bij beschikking belastingrente vastgesteld ten bedrage van € 14, omdat volgens hem sprake is van een nieuwe auto.
2.2.
Belanghebbende heeft op 29 mei 2017 in [A] (België) een auto gekocht van het merk Volkswagen, type Passat Variant, met een kilometerstand van 41. De datum van eerste toelating (registratie in België) is 7 juni 2017. De auto is vervolgens naar Nederland gereden en is op 24 juli 2017 met een kilometerstand van 782 ter registratie bij de RDW in Heerenveen aangeboden. De Inspecteur heeft met dagtekening 15 maart 2018 een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd van € 2.097 en bij beschikking belastingrente vastgesteld ten bedrage van € 17, omdat volgens hem sprake is van een nieuwe auto.
2.3.
Belanghebbende heeft op 29 mei 2017 in [A] (België) een auto gekocht van het merk Volkswagen, type Golf Sportsvan, met een kilometerstand van 7. De datum van eerste toelating (registratie in België) is 19 april 2017. De auto is vervolgens naar Nederland gereden en is op 26 juli 2017 met een kilometerstand van 797 ter registratie bij de RDW in Heerenveen aangeboden. De Inspecteur heeft met dagtekening 15 maart 2018 een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd van € 1.815 en bij beschikking belastingrente vastgesteld ten bedrage van € 14, omdat volgens hem sprake is van een nieuwe auto.
2.4.
Geen van de auto's vertoonde ten tijde van de registratie in Nederland sporen van gebruik.
2.5.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 18 april 2019 geoordeeld dat voormelde auto’s (hierna: de auto’s) niet als nieuw kunnen worden aangemerkt en daarom de naheffingsaanslagen en de bijbehorende beschikkingen belastingrente vernietigd.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslagen in de BPM en de bijbehorende beschikkingen belastingrente terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de auto’s als nieuwe of gebruikte personenauto’s in de zin van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) dienen te worden aangemerkt.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf en vooreerst
4.1.
Het Hof zal de door belanghebbende genoemde gronden in het – door haar zo genoemde – (voorwaardelijk) incidentele hoger beroep opvatten als verweren tegen het hoger beroep van de Inspecteur, nu belanghebbende door de Rechtbank volledig in het gelijk is gesteld.
Inhoudelijk
4.2.
Voor gebruikte personenauto’s wordt op de voet van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet BPM een vermindering toegepast op de BPM. Voor het antwoord op de vraag of evenbedoelde vermindering kan worden toegepast, is beslissend in welke staat (nieuw of gebruikt) een – voor zover hier van belang – personenauto verkeert op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de BPM plaatsvindt. Dat is het tijdstip van de registratie van dat motorrijtuig in het kentekenregister.
4.3.
Onder een nieuwe personenauto moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto kan worden aangemerkt, moet als een gebruikte personenauto worden aangemerkt. Indien in geschil is of de desbetreffende personenauto ten tijde van het belastbare feit in gebruikte staat verkeert, rusten de stelplicht en de bewijslast ter zake daarvan op de belanghebbende die zich op de vermindering van BPM beroept (vgl. HR 27 januari 2017, nr. 16/03401, ECLI:NL:HR:2017:79 en HR 21 september 2018, nr. 17/02947, ECLI:NL:HR:2018:1695).
4.4.
Het Hof stelt voorop dat, ook in gevallen zoals de onderhavige waarin personenauto’s geen gebruikssporen vertonen, elke exacte grens enkel op grond van de kilometerstand arbitrair is. Van geval tot geval zal de staat van de auto dienen te worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden. Het Hof zal een dergelijke grens dan ook niet vaststellen. Naar het oordeel van het Hof kan in de onderhavige gevallen niet worden gezegd dat de auto’s, waarvan vaststaat dat daarmee ten tijde van de registratie in Nederland respectievelijk 814, 782 en 797 kilometer is gereden, auto’s zijn die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik zijn geweest. De auto’s kunnen derhalve niet worden aangemerkt als nieuwe personenauto’s in vorenbedoelde zin. Dat de desbetreffende kilometerstanden enkel zijn bereikt door het in één enkele rit verplaatsen van de auto’s van de leverancier naar belanghebbende, zoals de Inspecteur nog heeft gesteld, doet, daargelaten dat dit gelet op de afstand van de leverancier in [A] naar de RDW (Heerenveen) niet op voorhand vaststaat, op zichzelf aan het voorgaande oordeel niet af.
4.5.
Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente ten onrechte zijn opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 525 (1 punt (hogerberoepschrift)  wegingsfactor 1  € 525).

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 525 en
– bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
10 maart 2020in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 maart 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.