ECLI:NL:GHARL:2020:1946

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
Wahv 200.221.532/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de bewijsvoering van gedragingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarbij aan de betrokkene een administratieve sanctie van € 330,- is opgelegd wegens het niet afsluiten van de vereiste verzekering voor een bromfiets. De gedraging zou zijn vastgesteld op 29 oktober 2015, maar de gemachtigde van de betrokkene betwist de bewijsvoering en stelt dat het dossier onvoldoende informatie bevat om de gedraging vast te stellen. Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde beoordeeld en geconcludeerd dat het dossier een proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter bevat, waardoor de stelling van de gemachtigde niet kan standhouden. Het hof wijst erop dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) niet vereist dat een ambtsedig proces-verbaal van een ambtenaar ten grondslag ligt aan de sanctie. De gemachtigde heeft ook aangevoerd dat de gevraagde stukken deel uit moeten maken van het dossier, maar het hof oordeelt dat de informatieplicht is nageleefd. Uiteindelijk bevestigt het hof de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.221.532/01
CJIB-nummer
: 194108385
Uitspraak d.d.
: 5 maart 2020
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 18 mei 2017, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 27 juni 2019 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Het hof heeft op 5 juli 2019 het proces-verbaal ontvangen dat de griffier van de rechtbank heeft opgemaakt van de zitting van de kantonrechter van 11 mei 2017. De griffier van de rechtbank heeft een afschrift verzonden aan de gemachtigde van de betrokkene en de CVOM. De griffier van het hof heeft een afschrift van het proces-verbaal toegezonden aan de advocaat-generaal.

De beoordeling

1. Nu het dossier een proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter bevat, is de feitelijke grondslag ontvallen aan de stelling van de gemachtigde dat niet is gebleken dat een proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de kantonrechter is opgemaakt.
2. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter zijn betoog met betrekking tot de inleidende beschikking heeft miskend. Hij stelt zich op het standpunt dat de gedraging onvoldoende vaststaat omdat de informatie in het dossier onvoldoende specifiek is. In het dossier ontbreekt een ambtsedige verklaring, nu het zaakoverzicht niet als zodanig kan worden aangemerkt (vgl. ECLI:NL:GHARL:2017:7299). Ook ontbreekt een nader proces-verbaal. Zelfs als men dat door de vingers ziet kan op basis van het zaakoverzicht de gedraging niet worden vastgesteld. De toelichting van de ambtenaar is blanco, er zijn geen gedragingsgegevens vermeld en de redenen van wetenschap ontbreken (vgl. ECLI:NL:GHARL:2018:21). Het is zelfs niet duidelijk aan welke ambtenaar de sanctieoplegging valt toe te rekenen omdat ook informatie omtrent de ambtenaar ontbreekt.
3. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 330,- opgelegd ter zake van “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden.” Deze gedraging zou blijkens een registercontrole van de RDW zijn verricht op 29 oktober 2015 met betrekking tot het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
4. De gemachtigde van de betrokkene merkt terecht op dat het dossier geen ambtsedige verklaring van de ambtenaar bevat en dat op pagina twee van het zaakoverzicht onder het kopje “toelichting verbalisant” slechts het BSN-nummer van de kentekenhouder is vermeld. Dit brengt echter op zichzelf niet mee dat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. De Wahv stelt niet de eis dat aan een krachtens die wet opgelegde administratieve sanctie een ambtsedig proces-verbaal van een ambtenaar ten grondslag ligt.
5. Het arrest met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:21 betreft de visuele waarneming door een ambtenaar van een parkeergedraging. Anders dan in die zaak is de gedraging in dit geval op geautomatiseerde wijze vastgesteld, door middel van registercontrole waarbij verschillende door de RDW beheerde registers met elkaar worden vergeleken. Indien - na verschillende tussenstappen - geconstateerd wordt dat voor een voertuig geen verzekering krachtens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen geldt, wordt, automatisch, een overdrachtsbestand gemaakt waarin zijn opgenomen de gegevens over de gedraging, de kentekenhouder en het sanctiebedrag (vgl. ov. 10 van het arrest van 5 juni 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4324). Deze gegevens staan op pagina 1 van het zaakoverzicht. Zoals het hof in zijn arrest van 5 november 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:9465 heeft geoordeeld, volstaat dit voor de constatering dat deze (automatisch vastgestelde) gedraging is verricht.
6. De vermelding van de gegevens van de ambtenaar heeft op zichzelf niets te maken met de vaststelling van de gedraging. Voor zover de gemachtigde bedoelt aan te voeren dat niet kan worden vastgesteld dat de sanctie is opgelegd door een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wahv, merkt het hof op dat het zaakoverzicht vermeldt dat het opleggen van de sanctie in deze zaak kan worden toegerekend aan de ambtenaar van de RDW met nummer [000] . Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd, doet geen twijfel rijzen aan de bevoegdheid van deze ambtenaar tot oplegging van de sanctie (vgl. het arrest van het hof van 23 december 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaat ECLI:NL:GHARL:2019:10797, ov. 12 ev.).
7. De gemachtigde stelt zich verder op het standpunt dat de gevraagde stukken uit het oogpunt van de verdedigingsrechten van de betrokkene wel deel behoren uit te maken van het dossier en dat de beslissing van de kantonrechter, die anders oordeelde, onvoldoende gemotiveerd en/of in strijd met het recht is. De gemachtigde wijst op het beginsel van equality of arms, citeert uit de uitspraak van het EHRM in de zaak Edwards and Lewis vs. The United Kingdom, wijst op richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures en nr. 17 van de preambule daarvan en de artikelen 7 en 11, vierde lid (oud, thans vijfde lid), van de Wahv. Artikel 6 van het EVRM en de artikelen 11, 41, 47 en 48 van het Handvest zijn geschonden. Gelet op voormelde richtlijn schiet artikel 11, vierde lid (oud, thans vijfde lid), van de Wahv tekort. De gemachtigde bepleit dat het hof het begrip zaakstukken en de artikelen 7:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 11, vierde lid (oud, thans vijfde lid), van de Wahv ruimer opvat om te voorkomen dat een betrokkene eventueel in bewijsnood kan komen en de rechtmatigheid van de sanctie op bepaalde onderdelen vrijwel niet meer toetsbaar is. De jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:32) en het hof leiden tot een te beperkte toegang tot stukken. Nu stukken met betrekking tot een verkeersboete niet meer op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kunnen worden verkregen, zijn andere potentieel relevante stukken op grond van geen enkele bepaling meer toegankelijk indien zij niet actief door de opsporingsinstantie beschikbaar worden gesteld, aldus de gemachtigde.
8. Het hof stelt vast dat de gemachtigde (eerst) in het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie heeft verzocht om de zaakstukken en - voor zover van belang - alle stukken die zien op de aanstelling, bekwaamheid en bevoegdheid van de ambtenaar. Het zaakoverzicht is aan de gemachtigde toegezonden. Gelet op hetgeen het hof verstaat onder de op de zaak betrekking hebbende stukken, is daarmee in dit geval voldaan aan de informatieplicht. Hetgeen de gemachtigde in algemene bewoordingen heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om de jurisprudentie van het hof te wijzigen. Overigens bestaat op grond van de Wob nog steeds de mogelijkheid om in meer algemene zin stukken op te vragen die zien op de bevoegdheid van ambtenaren (vgl ov. 18 van het arrest van het hof van 23 december 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:10797).
9. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard en is er van een motiveringsgebrek in diens beslissing geen sprake. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
10. Tot slot wordt aangevoerd dat de kantonrechter de proceskosten ten onrechte heeft afgewezen en op grond van een motivering die diens beslissing niet kan dragen.
11. De kantonrechter heeft de inleidende beschikking in stand gelaten. Gelet op het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197, kan in het midden blijven of de kantonrechter het verzoek om een proceskostenvergoeding al dan niet terecht of op juiste gronden heeft afgewezen. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter ook in zoverre bevestigen en het verzoek om proceskostenvergoeding in hoger beroep afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.